Duitsleraar. Daarover ging het artikeltje van Ton van der Wouden in Onze Taal (september 2016, blz. 20). Niet over de leraar zelf welteverstaan, wel over de woordvorm. Want in zijn tijd, en de mijne zei je dat niet, Duitsleraar of Engelsleraar. Dan had je het over de leraar Duits of Engels. Wiskundeleraar en geschiedenisleraar, dat bestond weer wel.
Nieuw, normaal en algemeen?
Volgens Van der Wouden is dat een jaar of vijftien beginnen veranderen. Hij hoorde het voor het eerst bij zijn dochter en stelde na een naar eigen zeggen informele enquête vast dat de vorm [functie+beroep] ook bij taalleerkrachten intussen algemeen gebruikelijk is.
Zijn analyse van deze ontwikkeling, dat de vorm [beroep] [functie], dus leraar Engels eerder de uitzondering is, en waarom dat zo is, is bijzonder boeiend en ongetwijfeld correct*. Maar de bewering dat de verandering nu voltooid is, want ‘alle leerlingen zeggen nu Engelsleraar’, die klopt volgens mij toch niet.
Hoe goed Engelsleraar ook binnen het algemene systeem past, ik vind het een rare vorm. En ik heb zelfs een vijftienjarige in huis. Die spreekt nooit over zijn Engelsleraar (een leraar Duits heeft hij niet). Die van Engels, dat wel. Soms is het zelfs die ***** van Engels, als hij er boos op is. En wat formeler: de leerkracht of leraar Engels. Die claim, dat Engelsleraar nu algemeen is, viel niet alleen mij op, maar ook andere – Belgische – lezers van Onze Taal. Een even informele enquête in de Facebookgroep GentVertaalt leerde me dat alle Belgen het een vreemde vorm vinden. De Nederlanders daarentegen hadden hem meestal al eens gehoord, maar beweerden ook weer niet dat ‘iedereen’ het nu zegt.
Even formeel rondvragen
Verwarring troef dus, daarom smokkelde ik de vraag in mijn laatste mini-onderzoekje. Omdat ik echt wilde weten hoeveel mensen die vorm [functie+beroep] bij taalleerkrachten gebruiken, maakte ik er deze keer een meerkeuzevraag van: ‘Hoe noemt u een leraar die een taalvak, bijvoorbeeld Engels, onderwijst? Meerdere antwoorden mogelijk. A. de leraar Engels, B. de Engelsleraar, C. die van Engels, D. andere’ Ik vroeg ook om bij meerdere antwoorden te zeggen wat het verschil was.
Ik verwachtte dat uit de antwoorden zou blijken dat:
- de Engelsleraar door een minderheid van de respondenten wordt aangevinkt;
- vooral of uitsluitend door Nederlanders voor deze vorm zouden kiezen, hoofdzakelijk uit de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht;
- deze mensen 30 jaar en jonger zijn.
Intussen hebben tweehonderd respondenten uit het hele taalgebied de vragenlijst ingevuld. Dat is nog niet echt veel, maar wel genoeg om een eerste idee te krijgen (u mag de lijst overigens zelf nog altijd invullen). De vraag over de Engelsleraar / leraar Engels levert het volgende, toch wat verrassende beeld op:
Kloppen de verwachtingen?
Mijn eerste verwachting, dat de vorm Engelsleraar maar door een minderheid van de respondenten zou worden aangevinkt, klopt dus. Maar veertien mensen hebben dat gedaan. Omdat sommige mensen voor dezelfde plaats antwoordden, staan er slechts tien symbolen op de kaart. Mijn tweede verwachting daarentegen, dat het (bijna) uitsluitend Nederlanders zouden zijn, klopt niet. De tien meldingen komen netjes verspreid over het hele taalgebied voor, tot in Vlaanderen toe. Kijk, dàt had ik echt niet verwacht.
Ten slotte verwachtte ik, net zoals Van der Wouden, dat de Engelsleraar-zeggers over het algemeen jonger zijn dan dertig. Ook daar slaan we allebei de bal mis. Van de veertien respondenten die Engelsleraar aanvinkten, zijn er maar vier 30 jaar of jonger. Vier andere daarentegen zijn volgens eigen zeggen ‘ouder dan 60 jaar’, de rest zit daar ergens tussenin. Leeftijd speelt hier dus geen rol.
Laatste vraag: is er een verschil in interpretatie tussen ‘Engelsleraar’ en ‘leraar Engels’? Moeilijk te zeggen. Hoewel tien van de veertien respondenten zowel ‘Engelsleraar’ als ‘leraar Engels’ aanvinkten, meldt er maar één dat de vorm ‘leraar Engels’ een beetje formeler is. De anderen zeggen expliciet dat er geen verschil is, of beantwoorden de vraag niet.
En dus …
Uit deze (veel te kleine) steekproef komt dus naar boven dat:
- de vorm ‘Engelsleraar’ door een kleine minderheid wordt gebruikt
- verspreid over het hele taalgebied, tot in Vlaanderen toe,
- door mensen van alle leeftijden
- en er is geen verschil met ‘de leraar Engels’.
Wat is jouw ervaring? Is naar jouw aanvoelen Engelsleraar wel de normale vorm, of net niet? Is er een betekenisverschil tussen Engelsleraar en leraar Engels? Vul dan even mijn zevende mini-onderzoek in, of geef een reactie hieronder.