De eerste zeven nieuwe woorden van 2016

Nieuwe woorden: hoe ontstaan ze?

Snegen slashie

Snegen / slashie

Een nieuw jaar, dat betekent weer een reeks nieuwe woorden. Een van mijn laatste bedenkingen van 2015 ging over de verkiezing van kraamkost tot Woord van het jaar, en de verontwaardiging daarrond. Die commotie bestond alleen maar omdat mensen om de een of andere reden belang hechten aan nieuwe woorden en hun bestaansrecht. En daarmee samenhangend: hun herkomst.

Een interessante kwestie, dat ontstaan van nieuwe woorden. Ik werd er voor het eerst mee geconfronteerd toen ik vorig jaar bij de Taaltelefoon werkte en aan de beurt was om het Woord van de week voor de nieuwsbrief Taallink te selecteren. Dat betekende in de praktijk: elke dag de Metro uitvlooien, tussen het vragen beantwoorden door krantenartikels in het oog houden en hopen dat er tegen het einde van de week een woord opdook dat nieuw was, waarvan de betekenis niet voor de hand lag en dat een beetje interessant was. De ene week boden de neologismen zich bij wijze van spreken zelf aan, de andere week moest ik me vrijdag nog enkele uren terugtrekken in de bibliotheek om de kranten van de afgelopen week uit te pluizen. Er kroop hoe dan ook wel wat tijd en energie in het zoeken beschrijven van die nieuwe woorden. Veel tijd, maar het was leuk.

Een lijstje

Sinds maart vorig jaar lever ik geen bijdrage meer aan Taallink, maar de fascinatie voor nieuwe woordjes is wel gebleven. En de eerste twee weken van 2016 zijn op dat vlak al bijzonder vruchtbaar gebleken. Ze bleven maar komen, die nieuwelingen. Hoog tijd dus voor een voorlopig lijstje. Al is het maar om de verkiezing van Woord van het jaar 2016 goed voor te bereiden.

Slashie

Op 14 januari wijdde het radio 1-programma Nieuwe Feiten een item aan de slashie. Een slashie is iemand die twee of meer banen combineert, liefst in een combinatie die niet voor de hand ligt. Volgens de beschrijving bij Radio 1 verwijst die benaming ‘naar de slash die je professionele identiteit in stukjes hakt.’ Een slashie combineert die banen bovendien niet omdat hij of zij het geld nodig heeft, maar omdat hij of zij meer dan één beroep nodig heeft om zijn/haar creativiteit in kwijt te kunnen. En dat geeft het woord een hip en zelfs elitair trekje. ‘Ik heb twee jobs. Niet voor het geld, maar voor mijn creativiteit.’ Bovendien is het geen nieuw verschijnsel. De combinatie werknemer – zelfstandige in bijberoep bestaat immers al jaren. Dankzij slashie wordt de saaie ‘zelfstandige in bijberoep’ op slag hip.

Digibesitas

Ook op 14 januari dook het woord digibesitas op in diverse media, waaronder deredactie.be. Het werd door de Gentse professor Lieven De Marez (Communicatiewetenschappen) gemunt naar aanleiding van de resultaten van de Digimeter, de jaarlijkse studie over het mediagebruik in Vlaanderen. Digibesitas, een samensmelting van digitaal en obesitas of overgewicht, slaat op het gevoel overspoeld te geraken door informatie die via schermen (smartphone, tablet, pc, televisie) tot bij ons komt. Vooral de digital natives, jongeren die rond de eeuwwisseling zijn geboren en met internet, sociale media en schermen zijn opgegroeid, hebben er last van. Zij wisselen steeds meer hun smartphone in voor een gewone gsm, leggen de smartphone opzij of zoeken rustige plekken zonder digitale afleiding op. Digibesitas benoemt dus wel degelijk een heel recent en reëel aanwezig verschijnsel. Is dat voldoende om het woord een vaste plek in onze woordenschat te bezorgen? Dat zullen we in de loop van het jaar zien.

Infobesitas

Het achtervoegsel –besitas lijkt dit jaar zelfs productief te worden, want op 18 januari verscheen in het online tijdschrift voor neerlandistiek Neder-L het woord infobesitas. Infobesitas lijkt heel sterk op digibesitas, maar betekent toch niet helemaal hetzelfde. Auteur van het betreffende stuk Paula Bosch omschrijft het zelf als ‘een informatieverslaving, de angst iets te missen en daardoor buiten de groep te vallen.’ In die zin kan infobesitas dus tot digibesitas leiden. Volgens het stuk ligt hier een taak weg voor het onderwijs. Binnen het schoolvak Nederlands zouden leerkrachten de jongeren moeten leren met die informatiestroom om te gaan. Ik schat de overlevingskans van infobesitas als woord momenteel iets lager in dan digibesitas, omdat er nu een vakjargonsfeer rond hangt. Maar dat kan natuurlijk snel veranderen.

Snegen

Welke bron ligt het meest voor de hand als je actief op zoek gaat naar neologismen? De krant natuurlijk. Dat is een heel praktische bron: je blijft gewoon bladeren tot je oog op een nieuweling valt. Daardoor blijven toevallige en zelfs bewuste nieuwvormingen op de radio meestal onopgemerkt, zeker als ze ‘s avonds laat worden gemunt. Hetzelfde lot leek weggelegd voor de toch originele vinding snegen, op 15 januari om half tien ‘s avonds geïntroduceerd door Studio Brusselpresentatrice Linde Merckpoel. Gelukkig had op dat moment ondergetekende afgestemd op Studio Brussel. Ik meldde de geboorte van dit woord aan de taaladviseur van de VRT, die het meteen van de vergetelheid redde. Snegen is een samentrekking van regen en (natte) sneeuw. Luisteraar Micha vond dat de ‘natte sneeuw’ die op dat moment viel niet genoeg uitdrukte wat voor een smurrie het was, en regen klopte ook niet helemaal. Samen besloten ze dat de samentrekking snegen wel voldeed (in tegenstelling tot de andere mogelijkheid, reeuw). Linde vertaalde de nieuwvorming meteen met het grootste gemak naar het Engels. Zo draaide ze kort nadien al November Snain van Guns ‘n’ Roses en overwoog ze even Purple Snain van Prince te spelen.

Depriminderen

Op maandag 18 januari viel de jaarlijkse Blue Monday of Blauwe maandag. Volgens (pseudo-)wetenschappelijk onderzoek zou dat de meest deprimerende dag van het jaar zijn. Voldoende aanleiding voor het online magazine Charlie om in de tegenaanval te gaan. Redactrice Selma Franssen deed dat door meteen het werkwoord depriminderen te munten: ‘het staat voor meer lanterfanten en minder kwantificeren.’ Selma vindt immers dat we te veel het gevoel hebben te ‘moeten’, lijstjes af te werken, productief te zijn en via allerlei apps en andere statistiekjes bij te houden hoe slecht we daarin slagen. Als tegenbeweging besloot ze het ultieme lijstje op te stellen, het nee-lijstje, en een kleurboek te kopen. Of gewoon wat vaker niets te doen. Te depriminderen, dus. Maakt het woord een kans? Misschien. Dankzij het bestaan van consuminderen klinkt het niet eens zo vreemd in de oren. Het enige nadeel is dat je consuminderen beter in de hand hebt dan depriminderen. Minder consumeren, dat heb je zelf in de hand. Minder deprimerend doen, dat is al wat moeilijker.

Fika

Wekelijks stuurt de Taaltelefoon ook zijn Woord van de week naar de abonnees van hun nieuwsbrief Taallink, en op 18 januari was dat het van oorsprong Zweedse woord fika. De Taaltelefoon omschrijft het als ‘een moment waarop mensen samenkomen om koffie te drinken, gebak te eten en bij te praten.’ Het kan ook als werkwoord worden gebruikt en is een omkering van het oude Zweedse woord voor koffie: kaffi. Het deed mij meteen denken aan een nieuwvorming van enkele jaren geleden: fokkie. In 2009 werd het gemunt door het reclamebureau Guillaume Duval voor het koffiemerk Douwe Egberts, met als betekenis ‘informeel woord voor koffie’. Een fokkietje halen werd een populaire en grappige informele uitdrukking voor een koffietje halen. Het had zo’n succes dat het het jaarboek van Van Dale haalde, een eerste stap in de richting van het woordenboek. Anno 2016 is het helaas weer uit het taalgebruik verdwenen. Het staat ook niet in de online Van Dale, een bewijs van hoe kort de levensduur van zelfs een populair woord kan zijn.

Yuccie

Geen nieuw jaar zonder nieuw menstype, moet Metro gedacht hebben. En dus introduceerde de krant het woord yuccie in een artikeltje over de toekomst van de baard. Volgens de Britse historicus Alun Whitley zal de baard immers binnenkort verdwijnen, en net dat is een van de uiterlijke kenmerken van de moderne hipster. Die heeft zijn tijd stilaan gehad, en zal plaats maken voor de yuccie, ofwel de Young Urban Creative. Net als de hipster is de yuccie liever gelukkig dan rijk, maar hij verlangt ook naar professioneel succes. En bij dat laatste hoort nu eenmaal – volgens Whitley – een gladgeschoren gezicht. Net als de hipster, de metroseksueel en andere mens-/mantypes zal het woord wel overleven als getuige van een bepaalde tijdsgeest. Tenzij de historicus zich vergist heeft en de mannen hun baarden toch gewoon laten staan.

Heb je zelf een tof, opvallend, intrigerend nieuw woord gelezen of gehoord of, nog beter, zelf uitgevonden? Drop het dan vooral in een reactie hieronder. Voeg een link toe naar de bron, en wie weet haalt het de Taallink, de Taalbank van Ton den Boon (hoofdredacteur Van Dale) of een andere verzameling nieuwe woorden. En anders hebben we er ten minste zelf plezier aan beleefd.

Print Friendly, PDF & Email

11 reacties

  1. Leuk en interessant artikel! Ik hoorde onlangs ook nog ‘crommunicatie’ en ‘beurtbalkje’. Waarschijnlijk bestaan deze al eventjes maar ik kende ze nog niet 🙂

    • ‘Krommunicatie’ (met k) is inderdaad vrij nieuw. Het zit in de slogan bij het boek ‘Heerlijk Helder’ van Jan Hautekiet en Ann De Craemer, dat eind vorig jaar verscheen als sluitstuk van de Heerlijk Heldercampagne van Jan Hautekiet: http://www.heerlijkhelder.be/ Als je googelt op krommunicatie of crommunicatie (voor de twee schrijfwijzen valt wel wat te zeggen), zie je wel dat het in Nederland al enkele jaren meegaat. Volgens de etymologiebank werd het in 1975 (!) gemunt door Van Kooten en De Bie: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/krommunicatie.
      ‘Beurtbalkje’ heeft intussen ook al enkele jaren op de teller. Het is wat ik een wedstrijdwoord noem: ontstaan doordat ooit iemand een oproep deed om een naam te geven aan een verschijnsel dat iedereen wel kent, maar waar in het Nederlands nog geen woord voor bestond. Uit de suggesties werd dan ‘de naam’ gekozen. In dit geval viel ‘ooit’ in 1996 en was de iemand van dienst het tijdschrift Onze Taal: https://nl.wikipedia.org/wiki/Beurtbalkje. Zulke woorden klinken vaak wel leuk, maar zijn zo geforceerd dat ze het zelden tot de actieve dagelijkse woordenschat brengen. Vorig jaar is er nog zo eentje geïntroduceerd: ‘restorestje’.

  2. Zelf ben ik ook jaren geïnteresseerd geweest in nieuwe woorden, maar de aardigheid is danig gesleten omdat ik vind dat er, door internet, een stroom aan vaak onzinnige nieuwe woorden wordt gesignaleerd. De meeste van die woorden worden heel beperkt gebruikt en verdwijnen weer net zo snel als ze zijn gekomen. Maar dat is helemaal niet erg.

    Wel zet ik vraagtekens bij de claim van Van Dale dat ze gemiddeld vijf nieuwe woorden per dag aan hun woordenboek toevoegen. Ik vind dat onwaarschijnlijk veel en wat voor woorden zijn dat dan? Was Van Dale juist niet altijd kritisch met het opnemen van nieuwe woorden, moeten ze niet breed bekend zijn en over meerdere jaren gebruikt worden? Ik zou wel willen weten hoe dat nu zit.

    De lijstjes die Van Dale presenteert bij hun verkiezing van woord van het jaar staan vol met woorden waar nagenoeg niemand ooit van heeft gehoord. Het signaleren van nieuwe woorden is heel aardig, maar echt nieuwe woorden kom ik eigenlijk maar weinig tegen. In ieder geval een stuk minder dan de 18.000 woorden die Van Dale tussen 2005 en 2015 heeft toegevoegd. Helaas is niet te achterhalen wat voor woorden dat zijn.

    En als het om nieuwe woorden gaat, dan denk ik ook aan het schrappen van oude, verouderde woorden door Van Dale. Ik vind het krankzinnig om in een digitaal corpus dat Van Dale heeft woorden te schrappen, dat is juist je kapitaal. Maar mogelijk staan er nu wel allemaal zogenaamde nieuwe woorden in die niemand kent of gebruikt. Het zijn niet mijn keuzes.

    • Ik zit zelf niet in de redactie van Van Dale, dus ik kan er weinig zinnigs over zeggen. Daarom heb ik je vraag even voorgelegd aan Ruud Hendrickx, de Vlaamse hoofdredacteur van Van Dale. Dit is zijn antwoord: ‘Dag Miet,

      Er staan 18.000 nieuwe woorden in de papieren Grote Van Dale, maar dat mag je niet lezen als woorden die tien jaar geleden nog niet bestonden. Er staan 18.000 nieuwe trefwoorden in de nieuwe Dikke, dat is preciezer geformuleerd. ‘Nieuwe trefwoorden’ in de zin van: nog niet in de vorige editie opgenomen. In de digitale versie staan overigens bijna 80.000 extra samenstellings- en afleidingsvoorbeelden, die in de papieren versie niet staan. In de nieuwe elektronische versie staan bijna 100.000 ‘nieuwe’ woorden, als je het zo bekijkt. Kijk maar eens bij ‘soep’ of ‘saus’ in de nieuwe digitale versie.

      Bij die 18.000 nieuwe trefwoorden zitten ook ‘oude’ woorden, die in de vorige editie ontbraken gewoonweg omdat ze door de mazen van het net geglipt waren (zoals ‘bolcactus’), of omdat ze bijvoorbeeld Belgisch-Nederlands zijn (zoals ‘kiespotlood’), of omdat ze uit de spreektaal komen en daardoor moeilijk automatisch op te sporen zijn via tekstcorpora (zoals ‘patati en patata’), of omdat ze vroeger tot de vaktaal behoorden en nu ook in gewonemensentaal voorkomen (denk maar aan ‘zikavirus’, dat ineens in het nieuws zit, en ‘zikakoorts’).

      De Grote Van Dale is een woordenboek dat de laatste 125 à 150 jaar bestrijkt. Alles wat ouder is (en echt nergens meer wordt aangetroffen), wordt niet fysiek uit het bronbestand verwijderd, maar het wordt niet meer weergegeven (digitaal of op papier). Dat is een redactionele keuze.

      Van de woorden in de lijstjes van de WvhJ-verkiezing halen maar enkele op termijn het woordenboek. Is het niet de taak van de lexicograaf om de vinger aan de pols te houden en nieuwvormingen te registreren (om te zien wat ervan wordt)?

      Met vriendelijke groeten,

      Ruud’

      • Hartelijk dank Miet en vooral Ruud Hendrickx voor zijn toelichting.

        Mijn punt is dat ik ergens maar al te goed begrijp uit wat voor woorden die 18.000 toevoegingen bestaan, maar dat zijn woorden van een categorie die ik niet direct als nieuw bestempel; eindeloze samenstellingen, correcties uit het verleden en Vlaamse woorden. Het gaat mij erom dat de bewering van Ton den Boon dat er gemiddeld vijf nieuwe woorden per dag bijkomen wel enige nuance behoeft, want naar mijn overtuiging komen er jaarlijks maar weinig echt nieuwe woorden bij. En dat bewijs vind ik juist ook in de jaarlijstjes van Van Dale, daar komen geregeld woorden in voor die aantoonbaar maar een of een enkele vindplaats hebben en verder geheel onbekend zijn, dat is wat anders dan nieuwe woorden signaleren die misschien nog eens verder verbreid worden.
        De lijstjes tonen aan dat er maar weinig nieuwe woorden bijkomen en zeker geen vijf per dag. Dat is mijn kritiekpunt.

        En Van Dale verkoopt een product tegen een in mijn ogen belachelijk hoge prijs. En dan blijkt er mogelijk na de vorige editie in de kern weinig te zijn bijgekomen. En welke woorden dat zijn, is niet te controleren, terwijl dat in een digitaal corpus goed zou kunnen en ook wenselijk is.

        Over het schrappen van oude woorden kun je twisten, maar in het verleden, tijdens het papieren tijdperk, werden woorden ook geschrapt om de boeken niet te dik te maken, in een digitale editie speelt dat geen rol. Ik blijf dan ook vinden dat ik het juist niet nodig vind om woorden te schrappen. Je kan oude woorden altijd ergens tegenkomen en dan zou je die juist moeten kunnen opzoeken. Ik kijk er principieel anders tegenaan.

  3. Opnieuw: over claims en redactionele beslissingen van Van Dale heb ik niets te vertellen. Ik zit niet in de redactie, ben er dus niet van de hoogte en heb er geen invloed op.
    Ik ontdek zelf heel graag nieuwe woorden, omdat je zo ook ontdekt welke vormingsmechanismes populair zijn en wat voor achtervoegsels plots productief worden (zoals -besitas). Als ik nieuwe woorden spot, weet ik ook wel dat die niet meteen Van Dale-proof zijn. Daarvoor moeten ze zich eerst bewijzen, door lang en intensief genoeg gebruikt te worden. Net daarom vind ik het spannend om ze nu te ontdekken, ze een zetje te geven door ze even in de kijker te zetten, voor mezelf een gokje te wagen (halen ze het of halen ze het niet?) en dan af te wachten. Het is een spelletje, meer niet.

  4. Ja, zeker leuk het volgen van nieuwe woorden. Heb ik ook jaren met plezier gedaan en er ook over geschreven, nog steeds wel. Maar de liefhebberij is toch ook minder geworden door de grote stroom aan wat ik noem ‘non-woorden’. Leuk om te bedenken, een taalspel, maar doorgaans vind ik ze allemaal ongeschikt om zich te verspreiden en te overleven. Mijn idee is dat er maar weinig echt nieuwe woorden bijkomen.

    En nog iets anders. neem het keuzelijstje van Van Dale van vorig jaar. Daar stond in de categorie politiek het woord nepfractie tussen. Genoemd door Buma van het CDA in reactie op het woord nepparlement van Wilders. Niemand wist en weet van nepfractie en iedereen wel van nepparlement. Maar mogelijk heeft de Van Dale dat niet opgenomen, omdat er dan wellicht om politieke redenen massaal zou kunnen worden gestemd op nepparlement.

    Ook is er al eens door een internet-oproep massaal gestemd op het woord swaffelen, wat daardoor het woord van het jaar werd. Maar dat gebeurde ook in 2014 en dat weet niet iedereen. Emile Roemer had het in de Tweede Kamer over een dagobertducktaks, het werd een paar keer gecitieerd en het woord waaide over. Maar toen de stemlijst van Van Dale online stond met het woord erin, toen heeft de FNV in een mail al haar leden opgeroepen om op dagobertducktaks te stemmen. En zo werd het dus het woord van het jaar. En het malste was dat Van Dale na afloop glashard ontkende dat het van invloed was geweest.

    En dan snap je misschien waarom ik het niet zo meer op heb met nieuwe woorden en al die verkiezingen.

    [ En misschien nog een tip voor Van Dale. Zet bij ieder nieuw lemma het jaartal wanneer een neologisme voor het eerst opdook. ]

    • Nog een toevoeging. Via Twitter ontving ik een linkje van een pagina van Van Dale met daarop een selectie van 150 nieuwe woorden uit 2014. Aardig lijstje verder, maar ze vormen dus nog geen 10 procent van het totaal aan nieuwe aanwinsten. Ik had ze graag allemaal eens gezien.

      http://www.vandale.nl/nieuwewoorden/2014#.VqXtd1PhA00

    • Ik had een antwoord klaar over nieuwe woorden, maar ik ga er een binnenkort eens een nieuwe post aan wijden.
      Wat Van Dale betreft, kan ik kort zijn. Van Dale is een product samengesteld door een redactie van een uitgeverij. Die redactie neemt haar eigen beslissingen. Ik maak geen deel uit van die redactie, dus ik heb daar helemaal geen invloed. Als je tips hebt, stuur je ze misschien beter rechtstreeks door. Alle respect overigens voor die redacteurs. Een woordenboek samenstellen is geen simpele job. Je kunt nooit voor iedereen goed doen.

  5. Geen tip voor de nieuwe Van Dale, dit zelfverzonnen woord van mij, maar ik wil het wel in de groep gooien: ‘kelderdenken’.
    Toen de kinderen nog naar school gingen, kwam de jongste op een dag naar huis met de opdracht: verzin een nieuw woord voor een ‘nieuw’ begrip. Na wat breinengestorm kwam ik op een woord voor iets wat me nogal vaak overkomt: de frustratie die je ervaart als je met de nodige voorzichtigheid de keldertrap bent afgedaald en je op de onderste trede van de trap tot het besef komt dat je je begot niet meer herinnert wat je daar te zoeken had. Je moet dan sakkerend terug naar boven, en natuurlijk: zodra je de keuken betreedt, schiet het je weer te binnen. Kelderdenken, dus. Niet echt een vondst, geef ik toe. Er zijn ongetwijfeld betere woorden te bedenken die dit begrip treffender weergeven. Be my guest!

    Iets anders is het naar mijn mening nog productieve achtervoegsel -etig, toch zeker in het oosten van het land. In Limburg, bedoel ik. Misschien ook elders?
    Ik hoorde op de trein een groepje tieners bezig. Een van de meisjes riep: “Mijn broer heeft zich een nieuwe auto gekocht. Knalletig geel!!”
    Het woord is me bijgebleven, want het paste mooi in het rijtje van (regionale) uitdrukkingen die ik al kende, zoals ‘bommetig vol’, ‘ophopetig vol’, ‘plenairetig vol’ (uit Fr. plein/plenair?), ‘gloeietig heet’, ‘krimineletig zat’, ‘vlammetig rood’. Men ging er tot nog toe vanuit dat -etig in de regel voorkwam als suffix bij het tegenwoordig deelwoord: razetig kwaad (< razendig), ne levetige (< levendige) mens (kan wat meemaken!). Bovenstaande voorbeelden tonen m.i. aan dat het suffix al een hele tijd ook een versterkende betekenis heeft gekregen: ze werd uitzinnetig van woede, de soep was dampetig heet, er staat een hevetige wind, het is ijzetig koud, pikketig donker, het bed was poeletig nat enz.
    Het blijft regionaal taalgebruik natuurlijk, maar als jongeren het oppikken …

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *