Labels

Sinds een maand of twee werk ik als freelancer voor Prisma. Ja, de woordenboeken en jazeker, die bestaan nog, om meteen de twee vragen te beantwoorden die ik al gekregen heb als ik dit aan vrienden en kennissen vertel. Prisma maakt deel uit van de uitgeverij Unieboek | Spectrum en is tegenwoordig vooral bekend van de pocketwoordenboeken die heel populair zijn op school en tegenwoordig verkrijgbaar zijn in felle fluokleuren. Iets minder bekend zijn de Grote of XL woordenboeken: die zijn uiteraard groter dan de pocketwoordenboeken. Al die woordenboeken bestaan ook in een online versie waarop je een jaarabonnement kunt nemen. Tot daar de reclame. En nee, daar verdien ik helemaal niets aan.

De tweekoppige Prismaredactie stuurt voor al die woordenboeken een heel legertje freelancers aan, mensen die definities controleren en toevoegen of de tweetalige woordenboeken bijwerken. Mijn taak is anders: ik controleer de regiolabels in het grote woordenboek Nederlands. Met andere woorden: ik heb eerst nagegaan of woorden en uitdrukkingen met het label NL toch niet ook in België bekend of zelfs gebruikelijk zijn. Indien ja, dan mocht dat label verdwijnen of op zijn minst aangevuld worden met ‘vooral’. Het ging over een kleine vierduizend ingangen. Spannend!

De meeste kwesties waren heel duidelijk: ofwel zijn ze herkenbaar als Nederlands uit Nederland, bijvoorbeeld hartstikke (dat hoor ik dan in mijn hoofd met een Nederlands accent). Ofwel heb ik er nog nooit van gehoord, bijvoorbeeld drossen (wat is dat voor iets? Wel, dat ga ik nu niet verklappen). Ofwel gaat het over iets dat typisch is voor Nederland, zoals de waterschap. Voor de twijfelgevallen duik ik in een aantal tools en corpora die gewoon online toegankelijk zijn, zoals Google Trends en OpenSonar. Maar die hebben natuurlijk hun beperkingen. En wie ben ik om in mijn eentje te beslissen over de laatste twijfelgevallen? Daarom stelde ik een groepje samen van een twintigtal collega’s, vertalers, taaladviseurs, taalonderzoekers, die samen met mij de twijfelgevallen beoordelen. Dat heeft al een hoop grappige, verhelderende en leerrijke discussies opgeleverd.

Uit die eerste controleronde heb ik veel geleerd. Om te beginnen ging er een wereld van spreektalig noordelijk Nederlands voor me open, lekker plastische woorden en uitdrukkingen waar ik echt nog nooit van had gehoord. Ik heb er zelfs een column voor VRT Taal aan gewijd. Ik heb aan mijn controlegroepje ook heel wat uitdrukkingen voorgelegd die geen regiolabel hadden, maar die mij vreemd in de oren klonken. Zijn die algemeen maar ken ik ze toevallig niet, of zijn ze toch Nederlands-Nederlands? Vaak bevestigde mijn kliekje mijn twijfel, soms niet. En soms bleef de twijfel, omdat mijn taalmaatjes er zelf ook niet uit geraakten: de ene helft kende de kwestie die ik hen voorlegde, en de andere totaal niet. Net dat soort onduidelijke grijzezonegevalletjes maakt dit soort onderzoek heel boeiend, want dan kan ik mijn virtuele vergrootglas bovenhalen. Wie geeft aan het woord te kennen: de jongeren of net de ouderen? Mensen uit een bepaalde provincie of streek, bijvoorbeeld de grensstreek? Hangt er een nuance aan vast die ik niet zie en dus niet vermeld? Woorden gedragen zich soms net als kleine kinderen, die heel eigenzinnig gewoon hun eigen gang gaan. Dat maakt dit werk prettig lastig. Enerverend op zijn Nederlands.

En nu ben ik bezig aan de tweede controleronde: de Belgisch-Nederlandse labels onder de loep nemen. Ik wist eerst niet goed wat de redactie van me verwachtte. Hoe kan ik als Belgische immers inschatten of zo’n woord of uitdrukking bekend is in Nederland? ‘Geen probleem,’ zei redactrice Hanny. ‘Kijk gewoon of de definities kloppen en of de woorden en uitdrukkingen nog gebruikelijk zijn. We hebben soms de indruk dat die labels wat geforceerd zijn en hebben een Belgische blik nodig die nagaat of dat klopt.’

Ik ben eraan begonnen, zit intussen aan de letter b en heb weer het een en ander geleerd. Namelijk dat je eigen natiolect beoordelen heel andere vragen oproept, bijvoorbeeld: wat doe ik met een label ‘Belg.’ dat mij niet bekend voorkomt? (antwoord: voorleggen aan mijn supergeheime groepje) En hoeveel tijd steek ik in begrippen waarvan ik weet dat ze verouderd zijn, zoals vaak het geval is met onderwijsterminologie? (antwoord: zoveel als nodig is, waardoor het werk trager gaat dan de beoordeling van de labels NL) Welke typisch Belgische juridische termen of betekenissen behoud ik en welke laat ik schrappen omdat ze te specifiek juridisch zijn en niet thuishoren in een algemeen woordenboek? (Daarvoor trek ik mijn collega’s Anne-Marie en Steven aan de mouw, dat zijn ervaren juridische vertalers) Die vragen kwamen niet in mij op toen ik het NL beoordeelde. Maar het prikkelt mijn talig brein, ik herinner me weer waarom ik zo dol ben op lexicografie, de edele kunst van de woordbetekenisbeschrijving. Met andere woorden: als ik me op de labels stort, voel ik me weer even een volbloed lexicogravin. Het is de fijnste opdracht die ik in jaren heb gehad.

Reacties zijn gesloten.