Taal is een onderwerp waar zowat iedereen wel iets over te zeggen heeft. Want iedereen spreekt op zijn minst één taal, heeft op school leren lezen en schrijven, en heeft ooit te horen gekregen wat goed en fout Nederlands is.
Maar er zijn ook mensen die gefascineerd zijn door taal. Zij studeren taal, leven van taal, spelen met taal, onderzoeken taal en verliezen hun verwondering voor taal nooit. Zulke mensen zijn mijn taalvertellers. Het zijn stuk voor stuk mensen die ik respecteer en zelfs stiekem bewonder om wat ze over taal en alles daarrond weten en wat ze er zoal mee doen. En zo iemand is Steven Delarue.
Steven Delarue
Steven Delarue is assistent Nederlandse Taalkunde aan de UGent. Dit jaar zal hij zijn doctoraat verdedigen, over (standaard)taalpercepties bij leerkrachten in het basis- en secundair onderwijs. Daarnaast blogt hij over taal en is hij een van de oprichters van Fons, een gloednieuw tijdschrift voor moedertaaldidactiek.
1. Wat fascineert je zo aan het verschijnsel taal?
Taal vertelt je enorm veel over wie iemand is en wat voor persoonlijkheid die heeft. Soms heb je maar drie woorden nodig om te horen waar iemand vandaan komt, tot welke sociale klasse iemand behoort of hoe oud iemand is. Dat vind ik enorm fascinerend. Het is dus waarschijnlijk geen toeval dat ik in de sociolinguïstiek terecht ben gekomen.
2. Waarom ben je een taalrichting gaan studeren?
Als tiener had ik een grote voorliefde voor dictees. Niet meteen de meest hippe hobby, dat geef ik toe. Toch lag het niet meteen voor de hand dat ik taal- en letterkunde zou gaan studeren. In 2005, toen ik op de drempel van het hoger onderwijs stond, twijfelde ik vooral tussen rechten en geschiedenis. Pas de avond voor ik me in Gent ging inschrijven, heb ik toch de knop omgedraaid en voor een taalrichting gekozen. Nederlands stond meteen vast, Latijn was veeleer een impulsieve keuze. Door het Latijn heb ik wel een ruimere, kritischere blik op de wereld gekregen, maar ergens was ik toch blij dat ik in m’n masterjaar voluit voor het Nederlands kon gaan. Jacques Van Keymeulen heeft me dan warm gemaakt voor de dialectologie, en was promotor van mijn masterscriptie over amateurdialectwoordenboeken.
3. Hoe zag het begin van je taalcarrière eruit?
Na mijn talenopleiding heb ik in Gent nog een jaar bedrijfseconomie gestudeerd, om mijn jobkansen te verhogen. Maar het bleef kriebelen, en net na de examens van januari zat ik al opnieuw in het kantoor van mijn vroegere promotor om te praten over onderzoeksmogelijkheden. Toen waren er niet meteen perspectieven, maar een paar maanden later was er toch een vacature voor een assistent Nederlandse Taalkunde. Ik herinner me nog hoe zenuwachtig ik was voor dat sollicitatiegesprek, en hoe lang het heeft geduurd voor ik te horen kreeg dat ik de job had. Maar als ik nu terugkijk op de afgelopen vijf-zes jaar, kan ik enkel maar concluderen dat het de perfécte job voor mij is. Als assistent krijg je de kans om het beste van verschillende werelden te combineren: je mag lesgeven, studenten begeleiden, onderzoek doen en meewerken aan dienstverleningsinitiatieven binnen en buiten de universiteit.
4. Heb je een voorbeeld, iemand die je op taalvlak inspireert of geïnspireerd heeft?
– Toen ik als 17-jarige besliste om Nederlands te studeren, was dat in niet geringe mate de verdienste van mijn leerkrachten Nederlands. Ze hebben me allemaal op hun eigen manier laten zien hoe boeiend taal kan zijn.
– Op 22-jarige leeftijd ben ik dan vol goesting aan mijn assistentschap begonnen en dat dank ik volledig aan de docenten en lesgevers in de afdeling Nederlandse Taalkunde. Ik kan met gerust hart zeggen dat ik omringd ben door collega’s die stuk voor stuk enthousiast en gedreven met taalkunde bezig zijn, en dat ook laten zien in hun onderwijs.
– Nu zit ik op 28-jarige leeftijd nog steeds vol taalideeën. En dat heb ik vooral te danken aan alle geïnspireerde taalvrienden die ik de afgelopen jaren heb ontmoet. Ze geven lessen en workshops, ze bloggen over uiteenlopende taalthema’s en doen er alles aan om taal tot bij een ruimer publiek te krijgen. Zeker in de academische wereld wordt er nog te vaak een wenkbrauw opgetrokken als het over wetenschapspopularisering gaat, maar het is zo enorm belangrijk.
Soms heb je maar drie woorden nodig om te horen waar iemand vandaan komt, tot welke sociale klasse iemand behoort of hoe oud iemand is. Dat vind ik enorm fascinerend.
5. Met welke fijne, interessante taalzaken ben je nu bezig?
In de eerste plaats met dat doctoraat van mij, over de (standaard)taalpercepties van Vlaamse leerkrachten in het basis- en secundair onderwijs. Daarnaast ben ik ook nog steeds bezig met het uitbouwen van mijn blog, en investeer ik ook erg veel tijd in Fons, het nieuwe tijdschrift voor didactiek Nederlands dat ik vorig jaar met Heleen Rijckaert uit de grond heb gestampt.
6. Het brede publiek kent je waarschijnlijk intussen vooral van je opiniestukken over de rol van de standaardtaal in het onderwijs. Hoe zal de status van de standaardtaal volgens jou nog evolueren in het onderwijs?
Het is altijd moeilijk om gefundeerde voorspellingen te doen – zeker als het over taal gaat. Taal laat zich immers niet zo gewillig beregelen. Bovendien is het helemaal niet duidelijk wat standaardtaal eigenlijk precies is. Hoort een typisch Belgisch-Nederlands woord tot het Standaardnederlands? Wat met informele woorden? En is het weglaten van een begin-h (ij voor hij, aar voor haar) of een eind-t (wa voor wat, nie voor niet) intussen al standaardtaal? In mijn onderzoek merk ik dat zowat elke leerkracht een eigen beeld heeft van de ‘norm’ in klasverband, en die is niet zozeer afhankelijk van de vraag of iets standaardtaal is. Belangrijker is of het al dan niet acceptabel is in een klascontext, en de ene legt z’n grens wat verder dan de andere. Tegelijk vinden ze dat goed lesgeven en de vakinhoud correct overbrengen veel belangrijker zijn dan correct (lees: standaardtalig) taalgebruik. Volgens hen zorgt Standaardnederlands voor een te grote afstand met de leerlingen.
En dus zitten leerkrachten met een gewrongen gevoel. Ze vinden (standaard)taalgebruik belangrijk, maar ook weer niet het belangrijkste. Bovendien is dat belang eerder symbolisch. Toch doen ze een zekere inspanning als ze lesgeven: ze praten anders (lees: standaardtaliger) dan thuis of met vrienden.
Daarom denk ik dat we naar een schooltaalgebruik evolueren dat ergens tussen standaardtaal en tussentaal in zit: een soort ‘informelere standaardtaal’, waarin het weglaten van begin-h‘s en eind-t‘s geen probleem is, ‘typisch Vlaamse’ woorden of uitdrukkingen perfect kunnen en de leerkracht al eens een ge of een gij gebruikt in plaats van je en jij.
7. Welk dialect, welke taalvariant, taalregister vind jij het mooist/interessantst? Is daar een speciale reden voor?
Om eerlijk te zijn: mijn hart klopt nog steeds voor het West-Vlaamse dialect. Met een vader van Ardooie, een moeder van Nieuwpoort, een boerderij in Kachtem en een schoolcarrière in Izegem is mijn dialect altijd al een beetje ‘kosmopolitisch’ geweest. Ik heb altijd graag dialect gesproken, en ik blijf het ook spreken waar en wanneer dat kan. Ik ben dan ook fan van groepen als ‘t Hof van Commerce (uit m’n thuisstad) of ‘t Zesde Metaal, en van series als Bevergem en Eigen Kweek. En van Hanne uit De Mol – een streekgenote van mij trouwens.
8. Wat zou jij nog graag onderzocht willen zien?
Ik zou graag een diepgaander vervolgonderzoek aan mijn doctoraat breien. Met mijn 82 informanten heb ik niet de kans gekregen om elke deelnemende leerkracht echt goed te leren kennen. Een les en een interview zeggen zo weinig over hoe een leerkracht in elkaar zit, en hoe hij of zij talig functioneert. Daar zou ik graag wat dieper op door willen gaan. Of ik daartoe de kans krijg, dat zal de tijd moeten uitwijzen!
9. Heb je een favoriet filmpje of boek over taal dat je aan iedereen zou aanraden?
Wat ik de laatste tijd graag heb gelezen: het erg fijne jaarboek Taal in 2015, het entertainende én leerzame Rechts is waar de duim links staat van José Vandekerckhove, en het erg herkenbare Dat hoor je mij niet zeggen!, met tal van taalclichés. Nu en dan blader ik ook mijmerend in het Vergeetwoordenboek van Van Dale, een klein boekje met ongeveer 1000 woorden die nog amper gebruikt worden. Daarnaast wordt er ook enorm veel geblogd over taal, en verschijnt er met Over Taal in Vlaanderen een geweldig populariserend tijdschrift over taal. Als je nog niet geabonneerd bent: niet langer twijfelen!
10. Heb je nog een taalverhaal dat je graag met de wereld wil delen?
Voor Vlamingen is taal al te lang iets geweest om bang voor te zijn. Taal zou je niet in verlegenheid mogen brengen of angst moeten aanjagen. Taal is boeiend, dynamisch en grillig. Aan de UGent geef ik zelf een onderdeel ‘taalzorg en spelling’ in het eerste jaar. Samen met de collega’s proberen we ervoor te zorgen dat die – weliswaar broodnodige – taalnormering geen rem zet op het taalplezier van onze studenten. Ze zijn stuk voor stuk Nederlands komen studeren omdat ze geboeid zijn door taal, en het is onze taak om dat taalplezier te verbreden en uit te diepen, niet om het in de kiem te smoren. Ik ben enorm gepassioneerd door taal, en ik hoop anderen met die passie kunnen ‘besmetten’, door m’n onderzoek, m’n onderwijs of m’n blogsite.
Voor Vlamingen is taal al te lang iets geweest om bang voor te zijn. Taal zou je niet in verlegenheid mogen brengen of angst moeten aanjagen. Taal is boeiend, dynamisch en grillig.