Introductie van kauwgom
Het Engelse, Amerikaanse en Canadese bevrijdingsleger brachten in 1944 niet enkel de vrijheid met zich mee, maar ook een hoop nieuwe producten. Een van die nieuwigheden, die vooral de jeugd vol enthousiasme overnam, is kauwgum.
Het is bekend dat Indianen al lang kauwden uit gom of hars uit bomen, die ze op smaak brachten met kruiden. De moderne kauwgom is om economische redenen niet meer gemaakt uit hars en kruiden, maar uit op aardolie gebaseerde polymeren met toegevoegde smaak- en kleurstoffen.
De woorden voor kauwgom
Een nieuw product, dat vraagt om een nieuwe naam. In Nederland krijgt het overal de perfect logische benaming kauwgom. Een leenvertaling van het Amerikaanse chewing gum, die meteen ook doorzichtig is: gom om te kauwen. Maar in Vlaanderen is het anders gelopen.
Het grootste deel van Vlaanderen kauwt niet, maar sjiekt erop los. Dat deden de mensen voor de oorlog namelijk ook al, op pruimtabak, die ze sjiek noemden. Pruimtabak is grofgesneden tabak die gekauwd en vervolgens uitgespuwd werd. Eigenlijk net hetzelfde als wat je met kauwgom doet. Het enige verschil zijn de ingrediënten. Het is dus niet zo verwonderlijk dat net dat woord sjiek een betekenisuitbreiding van ‘pruimtabak’ naar ‘kauwgum’ kende. Het is zelfs zo vanzelfsprekend dat sjiek in Van Dale sinds 1992 zonder enig label als derde betekenis ‘(stukje) kauwgom’ krijgt, voorafgegaan door de oudere betekenissen ‘tabakspruim’ en ‘pruimtabak’.
Meer naar het westen zeggen de mensen eerder sjieklet, in plaats van sjiek. Hoewel die twee woorden heel sterk op elkaar lijken, is hun oorsprong toch compleet anders. Chiclets is namelijk een oude merknaam van kauwgum, die door de Engelsen bij de bevrijding in 1944 werd meegebracht. Volgens Wikipedia vond je kleine promopakjes van dit merk in de jaren zestig en zeventig bij de tankstations van Esso. Maar dat klopt niet helemaal: tot ver in de jaren tachtig kreeg ik als kind zo’n pakje Chiclets in het tankstation. Ik ken het woord ‘sjieklet’ dus wel, maar voor mij is dat enkel gereserveerd voor dat gele minipakje.
In ieder geval was het merk lang en prominent genoeg aanwezig opdat de naam een eponiem werd. Weliswaar met een Nederlands meervoud, en op zijn Frans – met nadruk op –let – uitgesproken. Vandaar waarschijnlijk ook dat het woord niet helemaal beperkt blijft tot de provincie West-Vlaanderen.
En dan is er dat speciale geval: tuttefrut. Je hoort het wel vaker in Vlaamse tv-series zeggen, maar toch is het spreidingsgebied ervan heel beperkt. Enkel in de provincie Antwerpen is het echt gebruikelijk. Volgens het etymologische woordenboek van de Brabantse dialecten van Frans Debrabandere – en wie ben ik om daaraan te twijfelen – is het woord ontstaan uit het pseudo-Italiaanse tuttifrutti (het echte Italiaans is immers tutti i frutti en betekent ‘alle vruchten’). Dat woord staat in tegenstelling tot tuttefrut wel in Van Dale. Het werd al in 1886 opgenomen en betekent ‘allerlei gedroogde vruchten’. Hoe heeft dat woord in het taalgebruik van de Antwerpenaar en Kempenaar de betekenis ‘kauwgom’ gekregen? Werden er voordien veel gedroogde stukjes fruit gegeten, die de jeugd verving door het nieuwe snoepje, kauwgom? Deed de kauwgom met fruitsmaak zijn intrede en ontstond zo de behoefte aan een nieuw woord? Was ‘tuttefrut’ de uitleg die jongeren gaven aan hun ouders en leerkrachten als ze stiekem kauwgom kauwden? ‘Nee hoor, ma, dat is geen sjiek, het is maar tuttefrut!’ Ik kan me er iets bij voorstellen.
Hahaha, het woord tuttefrut uit mijn jeugd had ik al heel lang niet meer gehoord, laat staan gelezen. Ik kom inderdaad wel uit de streek waar het woord courant is/was volgens het kaartje.
In Opglabbeek was het in mijn kindertijd altijd ‘sjieklet’.
In mijn kindertijd gebruikten we in West-Vlaanderen het woord ‘tsjoe’ voor kauwgom, waarschijnlijk een afkorting voor chewing gum.
Dat tuttifrutti op een pak met ‘allerlei gedroogde vruchten’ staat ,is echt iets niet-Belgisch voor mij als West-Vlaming. Ik weet het omdat ik 15 jaar in Amsterdam gewoond heb. Tuttefrut komt volgens mijn bescheiden mening doodgewoon van de smaak. Tegen het eind van de jaren 80 kende ik naast aardbei, de tropische vruchten mix (net als bij het vruchtensap). Wij zeiden in Zuid-West Vlaanderen zelf wel tegen kauwgom ‘sjiklet’ maar ik kende het wellicht door mijn vader die in Antwerpen werkte.
Ge zij ni tut ge zij ni frut mor gij zijt tutefrut.
Dat in combinatie met grijpende beweging voor het voorhoofd van de rechterhand bij tut en linkerkand bij frut. Gevolgd dor beide handen tegelijk bij tutefrut.
Je bent gek. Dat zeide wij op de speelplaats van het Anna Bijns in Antwerprn op de Everdijstraat. Of op de Groenplaats als we daar gingen bikkelen en op de velo rijden.
Ook dialect, regio Mechelen, naar mijn aanvoelen meer gebruikt voor de bolvormige kauwgom, minder voor de reepjes of tabletten: ‘langenasem’. Vandaag trouwens de naam van een nostalgische snoepwinkel in die stad.