Taalvariatie bij ‘moderne’ begrippen

AN en taalvariatie

Geografische variatie in het algemeen Nederlands: lang werd aangenomen dat dat niet kon. Algemeen Nederlands is immers algemeen, en dus overal hetzelfde. Zeker de benamingen voor moderne zaken, die in gebruik zijn gekomen nadat zowat iedereen A(B)N geleerd had, kunnen volgens deze visie geen geografische variatie kennen.

En toch. Toen ik als prille twintiger van mijn dorpje in Belgisch-Limburg naar Leuven trok om te gaan studeren, werd ik er al snel mee geconfronteerd. Uiteraard met de restjes hardnekkige dialectvarianten die we als studenten Nederlands dringend moesten afleren. Maar het ging breder. Ik noemde kauwgom bijvoorbeeld ‘sjiek’ en mijn toenmalige lief (nu echtgenoot) uit de Antwerpse Kempen zei ‘tuttefrut’. Toch wisten we allebei dat het AN-woord kauwgom was. En kregen we het geen van beiden spontaan over onze lippen. We noemden het ook geen dialect, want dat is de taal van onze ouders en grootouders. Tegenwoordig zouden we het ‘informele spreektaal’ noemen.

Moderne variatie

Kauwgom is natuurlijk niet het enige nieuwe dat we sinds het midden van de vorige eeuw hebben leren kennen. Integendeel: de maatschappij is sindsdien in een razend tempo aan het veranderen. De wetenschap denderde vooruit en daardoor op korte tijd werden heel wat stoffen en moderne gebruiksvoorwerpen ontwikkeld die nog steeds een grote invloed hebben op het dagelijkse leven. Al die dingen hebben natuurlijk ook een naam nodig, anders kun je er niet over praten.

Die moderne begrippen zijn dus tot onze dagelijkse woordenschat gaan behoren toen de meeste taalgebruikers op zijn minst veel A(B)N hoorden, en het vaak zelf ook spraken. Je zou daarom verwachten dat de benamingen voor deze begrippen in het hele Nederlandse taalgebied hetzelfde zijn, of er hooguit een verschil tussen België en Nederland is. Maar in de praktijk is er wel degelijk regionale variatie, die beperkter is dan de klassieke tweedeling België-Nederland.

Vragenlijsten

‘Moderne’ begrippen zijn amper of niet opgevraagd in de grote dialectenquêtes van het Meertens Instituut, de Universiteit Gent, de Radboud Universiteit en de KU Leuven. Dat komt omdat de aandacht voor de dialectologie en daarmee ook de taalgeografie sinds de jaren zeventig (opkomst van de sociolinguïstiek) stilaan achteruit is gegaan. De opvragingen zelf zijn  ofwel al veel eerder stopgezet, ofwel naar algemene en traditionele woordenschat blijven vragen om die te registreren zolang het nog kan.

Vand

Toch is er bij de variatielinguïstiek in de bredere zin van het woord wel aandacht voor taalvariatie moderne woordenschat. Ze gebeurt alleen op een andere manier onderzocht. In de tweede helft van de jaren negentig verscheen onder de redactie van onder meer  prof. Dirk Geeraerts de eerste editie van Van Dale die uitsluitend beschrijvend was in plaats van (ook) normatief. Hij accepteerde dat er in het AN ook eigen Belgische varianten bestaan, onderzocht en beschreef die als dusdanig. In 2003 stapte de Nederlandse Taalunie zelf af van het idee van een uniforme standaardtaal en omhelsde ze het idee van een standaardtaal met geografische variatie. Er is nu ook standaardtaal in België, in Nederland en in Suriname). Ook de taaladviezen zelf zijn minder prescriptief geworden. Een taaladvies is nu geen voorschrift, maar een onderbouwd advies waarvan je als taalgebruiker zelf beslist wat je ermee doet.

De tijd is dus rijp om de variatie in de benamingen van moderne begrippen in kaart te brengen. En dat doe ik nu: ik noteer de begrippen waarvan ik al weet of via opmerkingen van met name vertalers uit het hele taalgebied ontdek dat er variatie zit in de benamingen, vraag ze op via een online enquête, breng ze in kaart en ga op zoek naar het waarom achter de variatie.

De eerste vijf onderzochte begrippen heb ik in kaart gebracht tijdens de Week van het Nederlands 2016. Het zijn:

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *