Onder mijn eerste blogverhaal over noemen en heten, kreeg ik een reactie waar ik graag een antwoord op wilde geven. Aangezien ik om de een of andere reden het niet klaarspeel om op mijn eigen blog te reageren, en omdat het toch de moeite loont om er dieper op in te gaan, wijd ik er een nieuwe blog aan. Dit is de reactie (van ‘plaatsman’).
‘Natuurlijk is het wel zinvol om het Nederlands met zijn naaste verwant te vergelijken. Als het noordelijker moet: ook in het Fries wordt er onderscheid tussen “hjitte fan” en “neame” (“se hjit fan Aaltsje, mar se neamt harsels Nynke”). Daarnaast heb ik het ook over de gewone spreektaal in Nederland gehad, waar “noemen” nooit met een onovergankelijke betekenis wordt gebruikt.
Uit welke etymologische woordenboeken blijkt dat dit vroeger wel zo was? Bij Philippa lezen we dat “heten” oorspronkelijk vele betekenissen had, en ook met “noemen” kon samenvallen, maar zich uiteindelijk heeft verengd tot de huidige betekenis; bij “noemen” wordt dan weer niks gezegd over een onovergankelijke betekenis in bv. het Middelnederlands, er wordt hiervoor alleen naar het moderne Belgisch-Nederlands verwezen. De betekenisverruiming lijkt me dus toch best recent.’
Ik zal nooit ontkennen dat je talen kunt vergelijken, en zeker verwante talen. En er zullen uiteraard gelijkenissen tussen die verwante talen zitten, dat heb je nu eenmaal met broers en zussen en neven en nichten. Maar je moet hier wel mee opletten.
1) Je kan gelijkenissen tussen talen, verwant of niet, niet gebruiken als bewijs voor taalontwikkeling. Je kan dus niet zeggen ‘het is in het Duits zo, en dus zal het in het Nederlands ook zo zijn.’ Dat is als beweren: ‘Kijk, je moeder en je zus hebben blauwe ogen, en jij dus ook.’ Je kan hooguit zeggen: ‘kijk, kijk, hier hebben we te maken met een overeenkomst.’
2) Als we het over taalontwikkeling door de eeuwen heen hebben, is het nog lastiger om standaardtalen als ‘het’ Nederlands en ‘het’ Duits als startpunt te nemen. ‘Het’ Nederlands is namelijk enkele honderden jaren geleden geconstrueerd op basis van de dialecten uit de toenmalige toonaangevende regio. En dat was Holland (ongeveer de huidige provincies Noord- en Zuid-Holland). ‘Het’ Nederlands is dus een soort uitgepuurd Hollands met wat handige invloedjes uit het oosten en noorden van Nederland, en nog een beetje uit het zuiden. Van dat laatste is altijd gezegd dat die invloed behoorlijk was door de gevluchte intelligentsia uit dat zuiden, en met name Antwerpen. Nicoline Vandersijs heeft intussen in haar boek ‘Taal als mensenwerk’ aangetoond dat die invloed niet overschat mag worden (zie deze link). Die is heel beperkt gebleken. Met andere woorden, je kan aan de hand van het Standaardnederlands weinig tot niets zeggen over hoe de werkwoorden ‘noemen’ en ‘heten’ gebruikt worden of geëvolueerd zijn in het zuidelijke Nederlands. Die dialecten, en dus ook de regiolecten en inmiddels de meer algemeen Vlaamse spreektaal die hierop (met name de Brabants/Antwerpse) is gebaseerd, zijn even sterk verwant met die Hollandse basis van de Nederlandse standaardtaal als met pakweg het Fries. Of beter gezegd, met de Friese dialecten. Je ziet die afstand overigens mooi geïllustreerd op deze kaart.
Ik heb het in mijn vorige blog al vermeld: om hierover meer te weten, zou in de eerste plaats het huidige gebruik van ‘heten’ en ‘noemen’ in de zuidelijke dialecten bekeken moeten worden, zeker in de regio’s waar de taal’fout’ ‘ik noem’ heel frequent is.
3) Wat die etymologische woordenboeken betreft: dat is hetzelfde verhaal. In zo’n etymologisch woordenboek worden de regio’s op een hoop gegooid, en daardoor krijg je de indruk dat er een betekenisverenging heeft plaatsgevonden bij ‘heten’ en ‘noemen’, en daarna een betekenisverruiming in het zuiden. Een ander plausibel scenario is echter dat men bij beide werkwoorden in oude (middeleeuwse) bronnen beide betekenissen heeft aangetroffen, waarbij de ene betekenis meer voorkwam in meer zuidelijke bronnen, en de andere in meer noordelijke. Of beide betekenissen in zuidelijke bronnen, en slechts eentje in noordelijke. Of dat er gewoon geen bronnen in het noorden waren, en wel in het zuiden (de oudste oorkonden in het (of beter, een) Nederlands stammen namelijk uit Brugge. In Holland is men pas een eeuw later begonnen met het ‘Diets’ als ambtelijke schrijftaal te gebruiken). Er zou ook hier, om duidelijkheid te krijgen, een nauwkeuriger onderzoek naar bronnen moeten gebeuren.
Dat die betekenisverruiming in het zuiden recent zou zijn (van de laatste twintig jaar bv.), dat betwijfel ik sterk. Het ‘foute’ gebruik van noemen gaat namelijk al enkele decennia mee in de taalzuiveringsboekjes, en blijkt dus bijzonder hardnekkig geworteld te zitten in de taal. Bovendien zijn er intussen mensen uit mijn kennissenkring die melden dat ze ‘heten’ gewoon niet kennen vanuit hun dialect (maar wel vanuit de standaardtaal). Dat kan een teken zijn dat de functieverdeling heten-noemen niet ‘inheems’ is.
—————-
Reactie op eerste reactie (het lukt me nog steeds niet om op de blog zelf te reageren. Ik overweeg stilaan een verhuis naar een andere blogsite)
Dank je voor uitleg, hier kan ik me best in vinden. Ik twijfel er ook niet aan dat er voldoende materiaal is, zowel historisch als recent, alleen heb ik het niet meteen bij de hand om te consulteren. Ik probeer binnenkort tijd te maken om na te gaan wat voor dialectdatabases er ook alweer online staan, en misschien vind ik dan wel een en ander. Wordt vervolgd, dus.
Pingback: Noemen en heten, deel 2 | Nederlands (en andere talen): hoe, wat, wanneer, waarom