Afgelopen zaterdag hield Peter Vandermeersch, Belg en hoofdredacteur van het NRC Handelsblad, een warm pleidooi voor meer wederzijdse toenadering tussen Nederlanders en Vlamingen. Dat deed hij naar aanleiding van de jaarlijkse Pacificatielezing, die hij de dag erna in de Grote Kerk van Breda mocht houden. De Nederlanders vinden de Vlamingen wel leuk en sympathiek, maar ze kennen ze niet echt. Zo zet Frits Spits maar 3 Vlaamse liedjesteksten tussen zijn 90 beste Nederlandstalige liedjes, en weet de doorsnee Nederlanders niet wie de minister-president van Vlaanderen is. Maar ook omgekeerd is het onwetendheid troef. Vlamingen respecteren Nederlanders wel, maar ook zij kennen de meeste Bekende Nederlanders niet en weten niet wat er gaande is aan onze noordergrens. Kennen de buren elkaar wel? En nog belangrijker: willen ze elkaar echt kennen?
Tegelijk met die Pacificatielezing vond, ook in Breda, het tweejaarlijkse congres plaats van het Genootschap Onze Taal. Het had als titel ‘Klinkend
Nederlands’. Klankvariatie en muzikaliteit in het Nederlands, een uitstekend thema om ook de verschillen tussen het Nederlands in het noorden en dat in het zuiden op zijn minst even aan bod te laten komen. Het Genootschap wil immers een taalvereniging zijn voor alle liefhebbers van het Nederlands en zou tussen de 1400 congresbezoekers graag wat meer Vlamingen willen verwelkomen.
Helaas: het was een heel ‘Nederlands’ programma. De presentatie over de ontwikkeling van de Nederlandse uitspraak van 500 tot 2500 nog vrij algemeen was – alleen het Nederlands uit 2500 klonk opvallend Poldernederlands – en over de muzikaliteit in taal waren nog heel algemeen. Maar de app ‘Sprekend Nederland’ geraakt de rijksgrens niet over, elke Vlaming zou ‘Ieduh fogowtje singt soassie gebekt iz’ als Hollands classificeren (net zoals het aangehaalde minimale paar heew-heel) en zelfs de Nederbelg Hans Vandevelde beperkte zich in zijn lezing over ‘het eind van de accentloze standaarduitspraak’ tot het onderzoek in Nederland. Ik kende de BN’ers die Sanne Wallis de Vries imiteerde helemaal niet (behalve dan prinses Beatrix) en de heren Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes kon ik gewoon niet volgen. Kortom: waar de taalliefhebbende Nederlander inhoudelijk volledig werd bediend, bleef de Vlaming wat in de kou staan.
Geen zorgen, beste Onze Taal. Ondanks de Nederlandse insteek vond ook ik het een geslaagd congres. Het was boeiend, divers, breed en toegankelijk. Zoals altijd, trouwens. Hoewel Vlamingen er zo graag prat op gaan dat zij meer Grote Dictees winnen en de beste waren in Tien voor Taal, slagen de Nederlanders er veel beter in van een taalevenement een feest te maken. Taal is leuk en taalonderzoek is niet alleen interessant voor de onderzoekers zelf. Daarom komen er ook zoveel mensen op af. 1400, om precies te zijn. Maar het is niet gericht op het *hele* Nederlandse taalgebied. En daar struikelt de Vlaamse taalliefhebber wel over. Zodra een Vlaming immers het gevoel heeft dat een Nederlander ‘zijn’ Nederlands als het enige Nederlands beschouwt, haakt hij af.
Het enige taalevenement in Vlaanderen dat een beetje in de buurt komt van het Onze Taalcongres, is de VRT-Taaldag. Dit jaar werd dat tijdens de Week van het Nederlands gehouden onder de titel REYERStaal. Het centrale thema was hier ‘Iedereen aan het woord’, ofwel spreken voor een publiek. Daar hebben ze bij de VRT immers bakken ervaring mee. Het publiek kreeg geen onderzoekers voorgeschoteld, maar kreeg spreektips, hoorde een speechschrijver aan het woord, zag een debat over Heerlijk Helder taalgebruik enzovoorts. De nadruk lag op correct, mooi en duidelijk taalgebruik. Zonder Nederlands accent natuurlijk, hoewel het accent van de Nederlandse speechschrijfster geen probleem vormde.
Ik weet niet hoeveel Nederlanders er in de zaal zaten. Ik vermoed erg weinig. En ik vermoed ook dat zij hetzelfde gevoel hadden als ik bij het Onze Taalcongres: ‘leuk, boeiend, leerzaam maar wie zijn al die blijkbaar Bekende Mensen? Die ken ik toch helemaal niet?’ En waarschijnlijk werden er ook dingen gezegd die wij Vlamingen als normaal aanvoelen, als algemeen geweten of waar we het allemaal over eens zijn, maar waar Nederlanders van denken: ‘Ow, is dat wel zo? Dat wist ik helemaal niet.’ Om maar te zeggen: we *lijken* een cultuur te delen, omdat we dezelfde taal spreken. Maar eigenlijk zijn er toch heel wat verschillen. Is dat erg? Volgens mij niet. Zolang we onszelf maar niet wijsmaken dat we hetzelfde zijn.
Want intussen kiezen we toch maar gezellig samen een heel nieuwe K3 (gemengd samengesteld), denken we samen dat we kunnen dansen, belt de VRT probleemloos Lia Van Beckhoven voor nieuws uit Londen, wint Wim Helsen twee keer een prestigieuze Nederlandse cabaretprijs en toert Jan-Jaap van der Wal op de muziek van dEUS door Vlaanderen. We vinden elkaar dus wel degelijk op cultureel vlak. Zolang we er maar niet vanuit gaan dat we exact dezelfde taal spreken, exacte dezelfde cultuur delen en exact dezelfde Bekende Medemensen delen. En dat eigenlijk ook niet willen.
De relatie tussen Nederland en Vlaanderen is op zijn best als we ons gedragen als buren die het goed met elkaar kunnen vinden, die al eens bij elkaar eieren en melk gaan lenen of samen een pint pakken, maar die wel beseffen dat ze zich beter niet met het huishouden van de andere bemoeien. Ook als de ene buurman weet dat het huishouden naast hem volgens heel andere regels werkt dan het zijne, en hij dat toch maar ‘raar’ vindt. En natuurlijk is er al eens een strubbeling over een gemeenschappelijke haag of trein. Of een misverstand omdat de ene buur even uit het oog verloor dat de andere de zaken soms anders interpreteert. Goede buren lachen daar eens mee, zeggen ‘moet jij nu weer echt anders doen, ja’, geven elkaar een vriendschappelijke schouderklop en gaan dan gewoon door met hun leven. Hoofdschuddend nagrinnikend over die rare, leuke, grappige buurman.