Over prescriptief en descriptief

De afgelopen week was er trammelant in taalland. Veel trammelant. Ik beperk me even tot de twee kwesties in eigen land en waar ik me zelf het hardst bij betrokken voel:

  1. Hoogleraar Dominiek Sandra pleit ervoor om de huidige werkwoordspelling (dt-regel) te vervangen door een systeem dat beter automatiseerbaar is.
  2. Naar aanleiding van de nieuwe Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) verschenen er tal van nieuwsberichten over ‘versoepelde regels’ en ‘groter als/dan mag vanaf nu’, die helaas heel druk en verontwaardigd gedeeld werden. Helaas, want het was nepnieuws.

Deze twee nieuwsberichten zorgden voor een mediastorm: iedereen is immers taalgebruiker en taal maakt bijgevolg voor heel veel mensen onlosmakelijk deel uit van de identiteit. Wie iets aan die taal wil veranderen, om het even wat, raakt aan die identiteit en dat kan hevige weerstand uitlokken. Begrijpelijk, maar onnodig. In dit artikel leg ik uit waarom, hoe dat nu zit met die werkwoordspelling en hoe je als taalprofessional en taaldocent die naslagwerken kunt gebruiken, zelfs prescriptief. (Ja, dat kan. Soms moet dat zelfs.)

Nepnieuws

Voor ik dat doe, wil ik eerst het nepnieuws onder punt 2 rechtzetten: de ANS versoepelt niets.* Dat kan helemaal niet, want de ANS beschrijft de structuur van de Nederlandse grammatica. Het is helemaal geen set regels die je naar believen kunt opleggen, afschaffen of zelfs versoepelen. Net zoals je een roodborstje wel kunt beschrijven als een vogeltje met een rode borst, maar er geen blauwborst van kunt maken door te stellen dat het beestje vanaf nu, volgens de nieuwe regels, een blauwe borst moet hebben. Of, om het voorbeeld van Ruud Hendrickx in het late journaal van 22 april te gebruiken: niemand zal plots ‘hij maaks’ gaan zeggen in de plaats van ‘hij maakt’ als de ANS plots zou voorschrijven dat de werkwoorduitgang van de derde persoon enkelvoud vanaf nu geen -t meer is, maar een -s, zoals in het Engels. Zo werkt grammatica niet. Zo werkt taal in het algemeen niet.

De rol van de taalgebruiker

Taalexperten maken in hun reacties en opiniestukken elke keer weer het onderscheid tussen prescriptieve en descriptieve naslagwerken. De ANS is descriptief: ze beschrijft het taalgebruik en legt niets op. De spellingregels zijn prescriptief: die worden wel opgelegd, toch in de administratie en het onderwijs. Maar wat kun je met die kennis doen in je dagelijkse leven als taalgebruiker en de dagelijkse praktijk als taaldocent, schrijver, vertaler, journalist? Kun je met andere woorden nog wel normen hanteren, opleggen en corrigeren als de naslagwerken dat zelf niet doen? Ik herhaal het even: ja, dat kan. En soms moet het.

De naslagwerken

Grosso modo zijn er drie types naslagwerken. Drie, niet twee. Ik som ze even op, met hun kenmerken en waarvoor ze dienen:

  • Descriptieve ofwel beschrijvende naslagwerken. Zij beschrijven de Nederlandse taal zoals die in de werkelijkheid wordt gebruikt, zonder enig oordeel. De ANS heb ik al vermeld. Daarnaast zijn ook woordenboeken (Van Dale, Prisma, Algemeen Nederlands Woordenboek) tegenwoordig beschrijvend. ‘Ja maar, en dat label BE dan?’ Ook dat is beschrijvend: ze geven aan dat het woord of de uitdrukking in kwestie gangbaar is in België, maar niet in Nederland. Het label NL bestaat ook, bijvoorbeeld bij de betekenis ‘opwindend’ van het woord enerverend. Ook hier geen afkeuring. Ook de ANS werkt met labels: ST (standaardtaal) en BN (Belgisch-Nederlands) / NN (Nederlands-Nederlands). Je kunt de afkortingen BN en NN zelfs als zoekterm gebruiken.
    Je herkent beschrijvende naslagwerken aan hun streven naar volledigheid. De ANS pakt de volledige Nederlandse grammatica aan en niet alleen de stukjes waar discussie over is. Van Dale en co beschrijven een zo groot en relevant mogelijk deel van de Nederlandse woordenschat, en niet alleen de moeilijke of gelabelde woorden.
    Hoewel ze zelf geen oordelen geven, vormen die descriptieve naslagwerken de basis voor de volgende types: de adviserende en de prescriptieve naslagwerken. Ze zijn ook onmisbaar voor taalonderzoekers en anderstaligen die willen weten hoe het Nederlands grammaticaal werkt.
  • Adviserende naslagwerken: De naam zegt het al: deze naslagwerken geven advies over specifieke taalkwesties waar vragen over zijn: hoe moet ik dit spellen, is dit woord of deze constructie geschikt voor deze tekst, hoe spreek ik dit woord uit, hoe spreek ik iemand aan in een zakelijke e-mail enz. Voorbeelden hiervan zijn taaladvies.net (de Taalunie), de Taaltelefoon (Team Taaladvies, Vlaamse overheid), de taaladviessite van het Genootschap Onze Taal, de leestekenwijzers van Onze Taal en taaldocent Peter van der Horst en de Schrijfwijzer van Jan Renkema. Ook het boek ‘Typisch Vlaams’ van Ludo Permentier en Rik Schutz valt hieronder, vanwege de duimpjes omhoog en omlaag die bij elk trefwoord staan.
    Deze naslagwerken zijn gebaseerd op de descriptieve werken van hierboven, maar ze vertalen de labels en informatie over verspreiding en standaardtaalstatus in adviezen. Zo staat er op bovenstaande sites meer dan eens dat een bepaalde taalvorm correct is, maar niet voor iedereen aanvaardbaar in de verzorgde schrijftaal (zie bv. op (het) vlak van / op (het) gebied van). Ze bevatten dus geen lijstje met voorschriften wat goed of fout is, maar onderzoeken en geven aan wat in welke context aanvaard wordt of niet en laten de eindbeslissing over aan de taalgebruiker.
    In tegenstelling tot beschrijvende naslagwerken nemen adviserende naslagwerken alleen kwesties op waar twijfels, vragen of discussie over bestaat. Ze zijn het basismateriaal voor taaladviseurs, taalprofessionals en taaldocenten.
  • Prescriptieve of voorschrijvende naslagwerken: Deze naslagwerken leggen regels vast en schrijven ze ook voor. Het bekendste prescriptieve naslagwerk is de Leidraad voor de Nederlandse spelling. Die regels zijn vastgelegd door een groep experts, zijn verplicht in het onderwijs en de administratie. Ze kunnen door diezelfde experts ook gewijzigd worden, als ze daarvoor de opdracht krijgen van de ministers van Onderwijs en Cultuur van Vlaanderen en Nederland. Die laatsten zijn bevoegd om die regels ook op te leggen. Er komt dus pas een nieuwe regeling voor de werkwoordspelling als die ministers de Taalunie de opdracht geven om zo’n regeling uit te werken.
    Daarbuiten geldt in principe de vrijheid, maar als je daar gebruik van maakt, moet je er de corrigerende en al dan niet denigrerende opmerkingen wel bij nemen. Wat je er zelf ook van vindt: correcte spelling staat voor veel mensen gelijk met nauwkeurigheid, intelligentie en professionaliteit. Daarom is het verstandig om die officiële regels binnen op zijn minst alle professionele contexten toe te passen. Tenzij je er bewust voor kiest om de rebel uit te hangen.
    Naast de spellingregels bestaan er nog prescriptieve naslagwerken: bijvoorbeeld schrijfwijzers, huisstijlgidsen en terminologielijsten van kranten, tijdschriften, uitgeverijen en bedrijven. Dat zijn geen adviezen, maar regels die de medewerkers moeten volgen. Dat gaat bijvoorbeeld over de aanhalingstekens die ze moeten gebruiken, of de lezer met je of u moet worden aangesproken, of je de rode of groene werkwoordvolgorde mag/moet gebruiken, welke term je moet gebruiken voor bepaalde begrippen of producten enz. Het grote verschil met de adviserende naslagwerken, die bij verschillende opties de keuze aan de taalgebruiker overlaat, is dat prescriptieve naslagwerken die keuze zelf maken. Daarom zijn dit soort naslagwerken vooral bedoeld voor intern gebruik bij bedrijven en redacties: de context (medium, doelpubliek, tekstdoel) ligt vast en het doel is eenvormigheid en consequent zijn. Als je verschillende interne schrijfwijzers naast elkaar legt, zullen die elkaar onvermijdelijk hier en daar tegenspreken. Dan is niet de ene ‘fout’ en de andere ‘juist’, maar dan hebben ze op basis van hetzelfde advies of dezelfde beschrijving een andere keuze gemaakt.
    Behalve de spelling zijn ook die prescriptieve naslagwerken zijn gebaseerd op descriptieve en adviserende naslagwerken. Zij nemen alleen de kwesties op waar de adviserende naslagwerken verschillende opties bieden en de keuze aan de taalgebruiker overlaat. ze nemen dus de rol van ‘de taalgebruiker’ op zich in naam van de mensen die volgens deze richtlijnen moeten werken. Zij moeten binnen handbereik liggen voor alle medewerkers van de bedrijven en organisaties die deze naslagwerken hebben samengesteld.

Naslagwerken met een dubbele rol

In deze opsomming ontbreekt een belangrijke en bekende taalwebsite: die van VRT Taal. Die hoort immers in twee categorieën thuis, afhankelijk van wie hem gebruikt. Voor gewone taalgebruikers zoals u en ik is het een adviserende site, zoals taaladvies.net en de Taaltelefoon. Maar als je als presentator of journalist bij de VRT werkt, is deze site prescriptief: zij worden verondersteld zich te houden aan richtlijnen als ‘In België zijn ook ‘over de middag’ en ‘onder de middag’ gebruikelijk, maar we gebruiken de algemeen Nederlandse aanduidingen.’ De ‘we’ in deze zin heeft betrekking op die medewerkers. VRT Taal illustreert op die manier meteen hoe je een adviserend naslagwerk toch prescriptief kunt gebruiken.
Sommige krantenredacties publiceren hun stijlboeken ook voor het brede publiek, of hebben dat ooit gedaan. Iedereen kan zo het stijlboek van de Nederlandse krant Volkskrant gewoon raadplegen. Ook hiervoor geldt dat die stijlboeken echt prescriptief zijn voor de medewerkers van de krant in kwestie. Andere taalgebruikers kunnen nog steeds zelf bepalen hoe ze met die voorschriften omgaan.

Eigen verantwoordelijkheid

De meeste vrij toegankelijke naslagwerken zijn dus beschrijvend of adviserend. Ze laten zien hoe mensen taal gebruiken binnen de verschillende contexten en hoe ze oordelen over taalgebruik. Voor dat laatste worden labels als ‘formeel’, ‘spreektaal’, ‘standaardtaal’ gebruikt. Die labels geven aan in welke context mensen bepaalde woordvormen, uitdrukkingen, structuren en constructies geschikt vinden en in welke ze niet of minder aangewezen zijn. Soms omdat ze te formeel zijn (je gaat het niet hebben over ‘aanpalende woningen’ als je je buurman vraagt of hij akkoord gaat met een haag tussen jullie huizen), soms omdat ze te spreektalig zijn (het voornaamwoord ge/gij is niet geschikt voor het meeste mailverkeer), soms omdat veel mensen het nog afkeuren (‘ik noem Miet’ bijvoorbeeld geldt niet als standaardtaal).

Het is dus normaal dat je als taalgebruiker niet altijd een eenduidig antwoord vindt op een taaladviessite. Zo’n site weet immers niet voor welke concrete context je op zoek bent. Daarom zijn de adviezen net zo breed mogelijk geformuleerd: zo kun je voor elke context een antwoord vinden. Maar de inschatting welk antwoord voor jouw context geldt, moet je als taalgebruiker wel zelf maken. Je moet met andere woorden zelf weten welk register past bij jouw context en neemt op basis van de informatie uit het adviserende naslagwerk een beslissing. De eindverantwoordelijkheid ligt bij jou, niet bij de taaladviseur. Dat kan eng aanvoelen, maar jij bent de enige die nu eenmaal alle relevante informatie heeft.

Wat doe ik hiermee?

Als je een schrijvend taalberoep uitoefent, wordt doorgaans verwacht dat je de standaardtaal hanteert. In heel specifieke gevallen kan het ook informele spreektaal zijn, maar dat weet je dan ook wel. Laten we daarom uitgaan van die standaardtaal. In dat geval kun je elk advies dat aangeeft dat x standaardtaal is en y niet als voorschrift interpreteren: gebruik alleen x. Als je voor een Belgisch doelpubliek schrijft, kun je alles wat ‘standaardtaal in België’ is gewoon gebruiken, maar dat kun je niet doen voor een Nederlands publiek of voor het hele taalgebied. Hetzelfde geldt uiteraard voor ‘standaardtaal in Nederland’ en een Nederlands doelpubliek.

Als je redigeert of corrigeert, kun je hetzelfde principe toepassen: als je standaardtaal verwacht, kun je die adviserende naslagwerken gebruiken als richtlijn, regel en als verantwoording tegenover degene wiens tekst je corrigeert. Wie een redactie leidt, kan die adviserende naslagwerken gebruiken om een eigen, prescriptieve huisstijl samen te stellen.

Taaldocenten kunnen adviserende en beschrijvende naslagwerken dan weer gebruiken om duidelijk te maken dat taalvariatie bestaat, maar dat die niet vrijblijvend is. Dat er verschillende registers zijn die afhankelijk zijn van de context. Dat bij die verschillende contexten bestaan verschillende soorten taalgebruik hoort. Dat je bijvoorbeeld commentaar zult krijgen als je informeel taalgebruik in een formele context gebruikt, of spreektaal als er verzorgde schrijftaal wordt verwacht. En dat die beschrijvende en adviserende naslagwerken bij twijfel helderheid verschaffen over welke taalvorm bij welke context hoort. Net zoals ze dat altijd al hebben gedaan. Een taaldocent kan zelfs bij wijze van oefening studenten zelf een prescriptieve huisstijl laten samenstellen en vragen dat ze hun keuzes verantwoorden.

* Als je wil weten wat er dan wel nieuw is in de ANS, klik dan hier voor mijn artikel op LinkedIn.

Zijn er nog dingen onduidelijk of heb je nog vragen?
Zet ze hieronder in de reacties. Ik beantwoord ze zo snel mogelijk.

Reacties zijn gesloten.