[Column VRT Taal] Nederlands aan de universiteit

Dit is de column die ik in september 2022 voor VRT Taal heb geschreven. Helaas is die nooit op VRT Taal zelf gepubliceerd. Met toestemming van de taaladviseur van de VRT publiceer ik hem alsnog hier.

In het laatste decennium van de vorige eeuw was ik student in Leuven. Ik studeerde Germaanse Talen: Nederlands en Duits, zoals het toen heette. Alle vakken en cursussen waren in het Nederlands. Behalve die voor Duitse taal- en letterkunde, die waren in het Duits. Mijn licentiaatsverhandeling, over Maaseikse oorkondentaal, was in het Nederlands. Duh, natuurlijk, zeg je. Ja, toen wel.

In mijn eerste jaar, dat was in 1992, kregen we voor Nederlandse taalkunde les van professor Guido Geerts. Tijdens een van onze eerste lessen deed hij twee voorspellingen. De eerste was de klassieker: ‘Kijk links van u, kijk rechts van u. Volgend jaar zit maar een van u drieën hier nog.’ Van de tweede werd je ook niet bepaald vrolijk: ‘Waarom zouden jullie Nederlands studeren? Over dertig jaar bestaat het Nederlands niet meer.’ Verder dan wat ongemakkelijk schuifelen kwamen we niet. Maar ik geloofde het niet. Dertig jaar? Dat is toch heel snel om de moedertaal van 26 miljoen mensen te laten verdwijnen.

Gelukkig bleek de professor taalkunde geen begaafd toekomstvoorspeller. Van mijn jaar was een kleine helft geslaagd. Oké, ook niet fantastisch, maar toch meer dan zijn voorspelde derde. En nu, in 2022, dertig jaar na datum, kunnen we zien of de tweede voorspelling is uitgekomen. Eerste vaststelling: ik schrijf deze column in het Nederlands. En u, lezer, leest hem in het Nederlands en begrijpt (hopelijk) waar hij over gaat. Dat ziet er alvast goed uit. Tweede vaststelling: mijn man, kinderen, buren, collega’s, familie, spreken en schrijven Nederlands. Zelfs mijn sociale media zijn bijna volledig in het Nederlands. Derde vaststelling: het schoolvak Nederlands bestaat nog en er worden nog steeds cursussen Nederlands voor anderstaligen georganiseerd. Dat zou allemaal nogal vreemd zijn voor een taal die niet meer bestaat. Conclusie: ook die voorspelling is niet uitgekomen.

Of toch? Enkele weken geleden woonde ik een doctoraatsverdediging bij. De doctor in spe had de variatie onderzocht in de benamingen van kleding-, verkeers- en IT-terminologie en de woordenschat rond gevoelens. In het Nederlands, voor alle duidelijkheid. Zijzelf is Nederlandstalig. In de zaal zaten bijna alleen maar Nederlandstaligen.

Maar het proefschrift was volledig in het Engels, op een samenvatting in het Nederlands na. De korte samenvatting van het onderzoek gebeurde in het Engels. De voorzitter gaf de promotor, en eerste jurylid, het woord, in het Engels. Die promotor stelde voor om, gezien het onderwerp, de verdediging toch in het Nederlands te laten plaatsvinden. Hij had er de toestemming voor gevraagd en gekregen en dat ene niet-Nederlandstalige jurylid had ook geen bezwaar.

Ik viel bijna van mijn stoel. Ik wist wel dat de proefschriften van de laatste vijf à tien jaar systematisch in het Engels worden geschreven. Ook als ze over het Nederlands gaan, over variatie in het Nederlands, zelfs over Nederlandse dialecten. Maar de laatste verdediging die ik daarvoor had bijgewoond, was wel volledig in het Nederlands verlopen. Intussen blijkt zelfs daarvoor een toestemming nodig. Voor, ik herhaal het even, een proefschrift dat gaat over de taalvariatie in het Nederlands. Voor een publiek, in de zaal en in de jury, dat het Nederlands minstens even goed machtig is als het Engels.

Op het gevaar af dat ik als een dino ga klinken: toen ik afstudeerde, waren proefschriften in de taal van het onderzoek. In het Duits voor Duitse taal- en letterkundige onderwerpen, in het Frans voor Franse onderwerpen, in het Engels voor Engelse onderwerpen, en zo verder. En dus in het Nederlands voor Nederlandse taal- en letterkundige onderwerpen. Ook de artikelen die eerder over het onderwerp verschenen, waren op zijn minst deels in het Nederlands.

Tegenwoordig moet je hard zoeken naar een wetenschappelijk artikel in het Nederlands over actueel onderzoek. Gelijk welk onderzoek, dus ook over Nederlandse taal- en letterkunde. Artikelen moeten nu in gerenommeerde peer-reviewed internationale tijdschriften verschijnen, willen ze enige waarde hebben voor het cv van de onderzoeker. En die tijdschriften zijn nu eenmaal in het Engels. Internationalisering, weet u wel.

Ook in de communicatie in universiteiten en hogescholen zelf is het Engels heel aanwezig: interne communicatie is op zijn minst tweetalig en soms eentalig Engels; vakvergaderingen gebeuren in het Engels zodra er ook maar één deelnemer anderstalig is; vakken tot hele opleidingen zijn in het Engels; hetzelfde geldt voor lezingen en voor publicaties. En dus worden ook proefschriften over het Nederlands in het Engels geschreven en verdedigd.

Niet dat er vroeger geen internationale studenten of docenten waren. Het Eramusprogramma bestond ook al in mijn dinosaurustijd. Studenten die naar Vlaanderen kwamen, volgden vaak een zomercursus Nederlands en leerden zich redden in het Nederlands. Het was pittig, maar dat hoorde erbij. Zeker als je taal- en letterkunde studeerde. Hetzelfde gold ook voor de Vlamingen die naar het buitenland trokken. Je moest maar zien dat je meekon in de taal van het land waar je naartoe trok. Meestal was net dat ook een belangrijke motivatie. Die zomercursussen Nederlands voor anderstalige studenten en voor studenten en docenten Nederlands in het buitenland worden overigens nog steeds georganiseerd, met veel succes. Nederlands is dus echt geen onmogelijke taal om te leren.

Even terug naar dat proefschrift. De verdediging zou – bij wijze van uitzondering – in het Nederlands gebeuren. Bij de promotor is dat ook gelukt. Het tweede jurylid, dat niet Nederlandstalig was, stelde zijn vragen wel in het Engels en hoewel de promovenda in het Nederlands mocht antwoorden, deed ze dat … in het Engels. Vervolgens vervielen de andere juryleden in het intussen gewone patroon: ze stelden hun vragen in het Engels en kregen antwoord in het Engels.

Ik begrijp dat wel. Als je als onderzoeker je volledige onderzoek in het Engels hebt beschreven en het gewoon bent vooral in die taal over je onderzoek te spreken, dan is het comfortabel dat je je proefschrift ook in die taal kunt verdedigen. Je bent het immers na al die tijd gewoon geworden. Zo gewoon, dat je naar je woorden moet zoeken als je er in het Nederlands over moet spreken. Het is gewoon, en tegelijk bizar dat, als je onderzoek doet naar je moedertaal, je echt moeite moet doen om in diezelfde moedertaal over je onderzoek te vertellen.

Herziene conclusie: het Nederlands is dertig jaar later weliswaar springlevend, maar het Nederlands als wetenschapstaal staat onder druk. Op een paar jaar tijd is het Engels de vanzelfsprekende taal geworden om te spreken, schrijven, rapporteren over wetenschappelijk onderzoek. Binnen de internationale bubbel der wetenschap kan dat werken, maar erbuiten wordt het lastiger. En toch is ook dat nodig, al is het maar om je ouders, vrienden en iedereen in de praktijk te laten weten wat voor nieuwe dingen ontdekt worden binnen je onderzoeksveld en hoe relevant dat allemaal is.

Laten we daarom hopen dat het Nederlands over dertig jaar toch nog steeds kan dienen als wetenschapstaal.

Reacties zijn gesloten.