[Column VRT Taal] Koters

Een keer je kinderen hebt, volgen de mijlpalen elkaar snel op. De eerste keer zelfstandig eten, de eerste stapjes, de eerste keer naar school, enz. En op een gegeven moment is die ene, afsluitende mijlpaal er: het kind wordt 18, is plots meerderjarig, krijgt zijn diploma middelbaar onderwijs, gaat naar het schoolbal, de proclamatie en dan … wenkt het studentenleven. Ah, die eerste stapjes in de onafhankelijkheid, naar de vrijheid van het studentenleven, los van de mama en de papa. En om het helemaal compleet te maken, gaat het kind op kot.

Vroeger leerden we bij Germaanse dat dat studententaal was: op kot gaan, een kot zoeken en hebben, hopelijk met fijne kotgenoten en een niet te moeilijke kotbaas of kotmadam. In de standaardtaal heette – en heet – dat immers studentenkamer. Maar intussen is kot blijkbaar mainstream: de huisvestingsdiensten van de universiteiten en hogescholen hebben het immers zowel over kamers als over koten. Zo vind je vrije kamers via opkot.thomasmore.be, koten via ikot.be, kamers op ikwileenkot.be en is er het tabblad student zoekt kot op kot.gent.be. Op campuspark.be kun je zelfs testen welk kot het beste bij jou past, en daar vallen ook studio’s en (gedeelde) appartementjes onder. De koten zijn niet meer wat ze geweest zijn, meneer.

In Nederland ga je niet op kot, maar op kamers. In het meervoud. Toen ik een kwarteeuw geleden via een Erasmusuitwisseling voor een semester naar het Nederlandse Leiden trok, was ik ervan overtuigd dat mijn onderkomen meerdere kamers zou hebben. Ha ja, ik ging immers op kamers, niet op (een) kamer, en al helemaal niet op kot. Dat viel wel even tegen. Ik zat in een even studentikoze kamer als het kot dat ik in Leuven had achtergelaten. Mijn conclusie: in Nederland horen de gemeenschappelijke ruimtes bij die kamers: de keuken, de douche, het toilet. Dat zijn immers ook allemaal kamers die je als student gebruikt, niet? Alleen noemen wij die in België helemaal geen kamers, maar ruimtes. Ook geen koten dus, anders konden wij ook op koten gaan.

Goed, het kind moest een kot hebben en dus gingen wij gezellig met zijn drietjes op kotenjacht. Tussen het bestuderen van beschrijvingen en het aanbellen bij veelbelovende deuren door bedacht ik plots: ‘Hee, wij zeggen kotenjacht en niet kotjacht. Zouden ze het in Nederland over kamersjacht hebben? Want zij gaan toch op kamers, niet?’ Daarna ging de focus weer naar de belangrijke levenskwesties: hoe gammel is de trap, hoeveel dagen afwas staat er in de keuken en wat voor vlekken zitten er op het vast tapijt. Maar de vraag liet me niet los en een keer thuis stelde ik hem op de perfecte plaats als je op zoek bent naar Nederlandse meningen: Twitter. Al snel kwam er duidelijkheid: Nederlanders gaan op zoek naar een kamer en heel soms op kamerjacht. De uitdrukking is wel op kamers, maar een studentkamer is gewoon een kamer. Dus: wij gaan op kotenjacht om één kot te vinden en Nederlanders zoeken een kamer en gaan vervolgens op kamers. Nee, logisch is het niet. Leuk wel.

Hoe de jacht is afgelopen? Prima: het kind heeft een kot, deelt zijn douche en zijn koelkast met zijn kotgenoten en de kotmadam is best vriendelijk en woont niet in. En nu doet het kind zijn ronde bij de kelders en garages van ouders en grootouders op zoek naar kotspulletjes en plant een bezoekje aan de kringwinkel. En deze mama hoopt stilletjes dat hij in het weekend naar huis komt, en niet naar zijn ouders gaat, zoals mijn Nederlandse kamergenoten het noemden.  Zo snel hoeft het nest ook weer niet leeg te zijn.

Eerder verschenen bij VRT Taal op 6 augustus 2019

Reacties zijn gesloten.