[Column VRT Taal] Geen taalgevingertik

Taalmail is twintig jaar. Volwassen dus. Net als mijn appreciatie voor taaladvies.

Eerste bekentenis: ik heb heel lang een haat-liefdeverhouding gehad met taaladvies. Tegenwoordig overheerst de liefde, maar dat is lang niet altijd zo geweest. Mijn taal is immers van mij, het is een belangrijk stuk van mijn identiteit, het is mijn anker met de rest van de wereld, het is mijn favoriete, heel persoonlijke speelgoed, zo kneedbaar en flexibel als ik zelf wil. En ik ben er goed in, in dat spelen met taal. Net daarom kon ik vroeger heel slecht verdragen dat anderen ongevraagd commentaar gaven op dat speelgoed. Dat ik bepaalde woorden niet zou mogen gebruiken, omdat ze ‘geen goed Nederlands’ zouden zijn. Terwijl ik ze begreep, ik ze van mijn ouders geleerd had en iedereen in mijn omgeving ze gebruikte. Ik kon wel kritiek verdragen, maar dan moest die goed onderbouwd zijn, volgens de normen van mijn eigenzinnige puberbrein. ‘Niet juist’, ‘afgekeurd door de spraakmakende gemeenschap’ of ‘niet gebruikelijk in Nederland’, die argumenten voldeden niet.  Want hoe kon iets dat iedereen zei en begreep ‘niet juist’ zijn? Wie was die spraakmakende gemeenschap dan wel en wat beeldden die zich eigenlijk in? En wat had ik te maken met wat ze wel en niet in Nederland zeggen? Ik was een heel brave, maar behoorlijk kritische puber. Zeker als het over mijn troetelkindje ging: mijn moedertaal. Daar mocht niemand aan raken.

Zolang mijn moedertaal, eigenlijk de variant die tegenwoordig ‘tussentaal’ wordt genoemd, radicaal werd afgekeurd, had ik dus geen hoge pet op van taalzuivering, taaladvies of hoe je het ook noemt. De boodschap was immers dat je voor mooi Nederlands eerst moeite moest doen, je moest eigenlijk een andere taal leren en die vervolgens je ‘moedertaal’ noemen. Dat botste te veel in mijn hoofd. Ik zag er ook de zin niet van in. Ik was goed met taal, wilde hiervoor niet op de vingers getikt worden en dat was dat.

Tegelijk was ik wel geïntrigeerd door die variatie in de taal. Ik sprak zelf geen dialect, maar ben wel opgegroeid in een dialectsprekende omgeving. Ik was dan ook de koning te rijk toen ik me als pas afgestudeerde volop in de dialectologie mocht storten. Dialecten waren intussen, na jaren afkeuring als ‘onbeschaafd’ en ‘boers’, wel waardevol en moesten vooral gekoesterd en bewaard worden. Ik vond de taalverschillen tussen Nederland en België minstens even interessant, maar dat hoorde toen nog niet. Typisch Belgisch Nederlands had immers geen bestaansrecht: Nederland en die spraakmakende gemeenschap, weet u wel. Ik hield me dus bezig met de variatie die wel mocht en hield me verder zo ver mogelijk van de verhitte discussies over de norm. En merkte dus niet hoe de toon geleidelijk aan veranderde en taalzuivering stilaan plaatsmaakte voor taaladvies.

Tweede bekentenis: ik ben niet een van de vroegste abonnees van de Taalmail. Ik heb me pas (nou ja) een jaar of tien geleden ingeschreven op de lijst. Toen ruilde ik de wetenschappelijke wereld in voor het onderwijs en moest ik zelf leerlingen bijbrengen hoe het wel en niet hoorde. En toen ontdekte ik dat de wereld was veranderd. Taalzuivering had plaatsgemaakt voor (een beetje) aandacht voor taaladvies, en hoewel de Taalmails nog steeds een heel corrigerend karakter hadden, tikten ze je niet meer op de vingers. Er was geen sprake van Nederlanders en spraakmakende gemeenschappen. En ik zag intussen ook in dat als je als schrijvende mens serieus genomen wilde worden, je je nu eenmaal aan bepaalde taalnormen moest houden. Het gezonde verstand wint het uiteindelijk toch van het opstandige puberbrein. Dat het zwaaiende vingertje in de Taalmails achterwege bleef, heeft daarbij ongetwijfeld geholpen. Dat Ruud Hendrickx zelf geen boze, strenge taalmeester is die vindt dat elke afwijking met wortel en al uitgeroeid moet worden, was nog beter. Ik heb al anders meegemaakt.

Het leukste vind ik dat Belgisch-Nederlands, ‘mijn’ Nederlands, er tegenwoordig gewoon mag zijn. Dat ik ook met die variatie mag spelen, ze van alle kanten bekijken, beschrijven, er mooie kaarten van kan maken, ervan mag genieten. Met andere woorden: dat mijn Nederlands nu wel mag bestaan. Ruud levert zijn bijdrage daarin als Vlaamse hoofdredacteur van Van Dale én met zijn Taalmails. Ook hij erkent het Belgisch-Nederlands en hij geeft aan wanneer je het wel en wanneer beter niet in ‘verzorgde’ taal kunt gebruiken. Niet radicaal afkeurend, ‘omdat hij het zegt’, maar onderbouwd, met linkjes naar andere taaladviesdiensten. Dat zijn ten minste argumenten die steek houden.

Ten slotte: Ruud is zo slim geweest om van zijn Taalmails een taalspel te maken. Een soort zelftest, het enige dat nog ontbreekt is dat je je score vol trots op Facebook of Twitter kunt delen. Taal en spelen, kijk, dan heb je me mee. Taalmail en collega’s hebben mijn afkeer van taalgevingertik doen omslaan in liefde voor het polijsten, verfijnen, opblinken van taal. In het streven om een zo groot mogelijk publiek toch in hun eigen taal aan te spreken, zonder mijn eigenheid op te geven. Kortom: ik speel nog steeds met taal, maar op een veel hoger niveau. Met dank aan, onder meer, Taalmail.

Eerder verschenen bij VRT Taal op 10 februari 2021

Reacties zijn gesloten.