Kom e’ keer hier, fliefflodderke,
‘k hebbe u, ‘k hebbe u zoo lief!’
Maar ’t wipte, ’t wupte, ’t en wachtte niet,
En ’t liet mij alleene zijn.
Dit zijn de eerste versregels van het gedicht Kom ‘e keer hier van Gezelle uit 1860. Ik heb het voor het eerst gezien in een heel mooi uitgegeven bloemlezing die in de boekenkast van mijn ouders stond. Dit is een ander gedicht uit die bundel:
’t Er viel ‘ne keer een bladtjen op
het water
’t Er lag ‘ne keer een bladtjen op
het water
En vloeien op het bladtje dei
dat water
En vloeien dei het bladtjen op
het water
En zo gaat dat nog een tijdje verder.
Ik was meteen verkocht. Verkocht aan die mooie illustraties, het prachtige lettertype en de muzikale taal. Ik moet toen een jaar of 8 geweest zijn.
Acht jaar, is dat niet jong voor dit soort poëzie? Achteraf bekeken wel. Ik begreep er ook weinig van, zeker van het gedicht over het flieflodderken. Ik wist wel dat een ‘flieflodderken’ een vlinder was, dankzij de koolwitjes die naast de tekst dartelen. De rest ontging me grotendeels, maar dat stoorde niet. Het klonk mooi, met dat wipte en wupte, en het was (en is nog steeds) een plezier om naar te kijken. Daarom heb ik het gekozen voor het item Lang leve de Nederlandse taal van het Nederlandse radioprogramma De Taalstaat.
Later ben ik zowel Gezelle als dat flieflodderke nog tegengekomen. Gezelle als dichter – ik heb als tiener nog het gedicht ‘Ego Flos’ voorgedragen als examenstuk voor de deeltijdse kunstacademie – en Gezelle als woordenverzamelaar en pleitbezorger voor een soort ‘algemeen Vlaams’ in Vlaanderen. In zijn pleidooi voor dat Vlaams kon ik me minder vinden, maar ik was wel in de wolken toen ik tijdens een boekenverkoop van de Leuvense universiteit een verzameling Loquela’s op de kop kon tikken. Voor de niet-kenners: Loquela is het taalkundige tijdschrift dat Gezelle uitgaf en waarin hij zijn taalkundige vondsten verzamelde, vooral uit West-Vlaamse dialecten. Die tijdschriften kun je nu nog in antiquariaten vinden in boekvorm, maar ik heb een stapel losse exemplaren. En zo hebben we toch iets gemeenschappelijks, Gezelle en ik. Want ook ik ben ooit woordjesverzamelaar en dialectwoordenboekmaker geweest, weliswaar van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten.
In die hoedanigheid kruiste het flieflodderke opnieuw mijn pad. Niet wippend en wuppend op de bladspiegel, maar als symbooltje op een dialectkaart. Midden jaren negentig hebben de redacteurs van de drie grote regionale woordenboeken – het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, het Woordenboek van de Brabantse Dialecten en het Woordenboek van de Limburgse Dialecten – een dialectkaart van één begrip gemaakt voor het hele Nederlandse taalgebied, en een foldertje met uitleg over alle dialectwoorden. Je raadt het al: het begrip was ‘de vlinder’. En ja hoor, het flieflodderke staat er ook op, samen met tientallen andere benamingen. Ik heb die kaart op de deur van mijn toenmalige kantoor gehangen, en ze hangt er nog steeds. De kaart bevat niet alleen heerlijk fladderende woorden à la flieflodderke, ze ziet er kleurrijk en dus mooi uit. Enkele jaren geleden heb ik zelf via een online vragenlijst nagegaan hoe het nu met de kennis van de vlinderwoorden gesteld is. Jammer genoeg ziet mijn kaart er een stuk minder kleurrijk uit: veel woorden, waaronder Gezelles flieflodderke, zijn intussen vergeetwoorden geworden.
Van een melodieus gedicht met een fladderend woord naar een kleurrijke kaart, op die manier kun je mijn taalliefde in een notendop samenvatten. Het zegt ook wel iets over hoe je interesse voor taal kunt wekken bij kinderen die nog niet kunnen lezen, maar die wel gevoel hebben voor schoonheid: met mooie, aantrekkelijke uitgaven. En mooi hoeft echt niet kinderlijk of felgekleurd te zijn. Veel dingen die mama en papa, oma en opa, grote broer en zus mooi vinden, zijn heel aantrekkelijk voor kleinere kinderen. Ze prikkelen op zijn minst hun nieuwsgierigheid.
Een kind hoeft ook niet meteen alles wat het ziet te kunnen lezen, en alles wat het leest volledig te begrijpen. Net niet, durf ik zelfs zeggen. Als je nog jong bent, is het net spannend om te proeven van die grotemensenwereld die je maar half begrijpt. Als je je later helemaal kunt onderdompelen in het water waar je toen in mocht pootjebaden, maakt dat nog meer indruk. Ah, dat betekent het dus! Het is nog beter, nog dieper, nog mooier, nog meer dan ik toen dacht!
Ik beweer niet dat mooie boekuitgaven een mirakeloplossing zijn maar ze kunnen wel helpen om de aandacht te vangen, en wie weet een kriebelend rupsje van interesse te planten dat zich ontwikkelt tot een mooie vlinder.
Eerder verschenen op VRT Taal op 8 juni 2020.