Afgelopen zaterdag heb ik voor het eerst in enkele jaren nog eens het jaarlijkse congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde bezocht. Die vereniging, kortweg de VLDN, houdt al sinds het begin van haar bestaan, midden jaren zeventig, jaarlijkse een congres over dialect en namen, afwisselend in een van de beide provincies Limburg.
Congres
Zo’n congres volgt altijd een gelijkaardig stramien: vier lezingen, waarvan één historische en drie naam- en/of dialectkundige over de plaats of regio waar het congres gehouden wordt, een wandeling met gids in de buurt en een receptie met muziek of, in dit geval, een voordracht in het dialect. Een oerklassiek recept dat je tegenwoordig steeds minder ziet, en net daarom op een prettige manier anders is dan de tegenwoordige parallelle sessies, interactieve flitsende presentaties en workshops. Of word ik gewoon oud, samen met de rest van het publiek?
Opglabbeek en mijnen
Het congres van dit jaar werd in As gehouden, in samenwerking met Veldeke As-Niel. As is een gemeente in de mijnstreek die nooit zelf een mijnschacht heeft gekregen. Locatie: de mooie, gezellige (maar toch een beetje frisse) Sint-Aldegondiskerk. Voor mij waren er twee lezingen bijzonder tijdens dit congres. Eentje omdat ze gehouden werd door iemand die al jaren uit de dialectkunde is, maar op vraag van haar vroegere promotor zich toch weer in de dialectologie heeft verdiept om een pracht van een verhaal over het Opglabbeeks, de taal van haar geboorteplaats, te vertellen. Een hele prestatie, niet alleen omdat ze haar kennis onder een dikke laag stof vandaan heeft gehaald, maar ook omdat ze dat deed in het zuiden van Frankrijk, een plek waar je niet meteen een wetenschappelijke bibliotheek over Limburgse dialecten bij de hand hebt. En ze deed het uitstekend!
De tweede lezing waar ik naar uitkeek, ging over de mijntaal, ofwel de taal die de mijnwerkers onderling hanteerden in de twee Limburgen. Spreeksters van dienst waren Leen Roels van de erfgoedcel Mijn-erfgoed en Mijke Harst van den Berg van Continium in Kerkrade. Toen zij op een project werkten waarbij ze mijnerfgoed wilden beschrijven, kwamen ze tot de ontdekking dat er vaak meerdere benamingen bestonden voor 1 object. En toen zijn ze verder op zoek gegaan naar bronnen over die mijntaal en de variatie erin. De meest opvallende ontdekking voor mij was dat de mijntaal in de twee Limburgen zich in twee heel verschillende richtingen heeft ontwikkeld. De taal van de Nederlandse mijnwerkers was immers sterk beïnvloed door het Duits, omdat de expertise in de mijnindustrie uit Duitsland kwam. Die van de Belgische mijnwerkers was net heel sterk Frans/Waals getint, vanwege de Franstalige interieurs en de band met de mijnindustrie in Luik. Ik heb nadien aan de dames gevraagd of er met die mijnterminologie nog iets zal gebeuren. Het antwoord is: voorlopig is de lijst die ze hanteren een werkdocument voor eigen beschrijvingen, maar er bestaat wel interesse om die uit te werken tot iets voor het grote publiek. Wordt vervolgd dus (want oh, wat zou ik hier graag aan meewerken!)
Blij weerzien
Ik was ook benieuwd hoeveel vertrouwde en nieuwe gezichten zou zien na die pauze van toch wel enkele jaren. Ik moet zeggen: er waren heel weinig nieuwe gezichten. Het was vooral een blij weerzien met een heel reeks oude bekenden, die net als ik een tikkeltje grijzer geworden waren. Is dat erg? Op zich niet, maar voor een vereniging is het op lange termijn niet zo gezond dat het ledenbestand niet of amper vernieuwt en verjongt. En daarom wil ik, al bijna twintig jaar een van de jongste deelnemers van die congressen, toch graag een lans breken voor de oerdegelijke, rustig kabbelende en inhoudelijk sterke vereniging als de VLDN. Want wat is nu eigenlijk de meerwaarde van zo’n club? Wel:
- je komt het een en ander te weten over een onderwerp dat weliswaar tegenwoordig niet zo hip is, maar het net daarom kan worden. Bezoek 1 congres, en blaas je vrienden, familie en leerkrachten Nederlands in je kennissenkring daarna omver met je verse kennis over plaatsnamen, waternamen, dialectklanken en streektaalwoorden.
- je hoeft niks te missen, omdat er geen parallelle sessies zijn. Gewoon zitten, luisteren, als je wil wat noteren (en anders niet) en op het einde van elk verhaal de spreker bestoken met je al dan niet spitse vragen. Lukt het niet meer tijdens de lezing zelf, dan trek je de spreker tijdens de lunch of de receptie aan zijn of haar mouw.
- als je vergeten bent al dat interessants te noteren, kan je erop rekenen dat je het jaar erna een volledig uitgeschreven artikel in handen krijgt in het jaarboek. Dat bevat immers alle artikels van het congres van het jaar ervoor. OK, je moet er een jaar op wachten. Maar wat je dan krijgt, is wel hèèl compleet. Een jaarboek is niet gratis uiteraard. Behalve als je lid bent van de vereniging.
- het lidgeld is verrassend laag: 15 Euro. Voor die prijs is er het jaarlijkse congres, krijg je het jaarboek en blijf je op de hoogte van alles wat er in Limburg rond dialect- en naamkunde gebeurt. Zeg nu zelf, daar hoef je het toch niet voor te laten?
Ik zou het nog bijna vergeten: de VLDN heeft sinds gisteren een nieuwe voorzitter. Dany Jaspers, docent aan de KU Leuven, Campus Brussel. Voor wie dat niets zegt: de vroegere KU Brussel. Op en top ondezoeker en op en top Limburger, hoewel hij al jaren in Brussel woont. De toekomst is dus weer verzekerd.