Taal is een onderwerp waar zowat iedereen wel iets over te zeggen heeft. Want iedereen spreekt op zijn minst één taal, heeft op school leren lezen en schrijven, en heeft ooit te horen gekregen wat goed en fout Nederlands is.
Maar er zijn ook mensen die gefascineerd zijn door taal. Zij studeren taal, leven van taal, spelen met taal, onderzoeken taal en verliezen hun verwondering voor taal nooit. Zulke mensen zijn mijn taalvertellers. Het zijn stuk voor stuk mensen die ik respecteer en zelfs stiekem bewonder om wat ze over taal en alles daarrond weten en wat ze er zoal mee doen. En zo iemand is Ludo Permentier.
Ludo Permentier
Ludo Permentier was achtereenvolgens taalleraar, journalist, docent journalistiek, redacteur bij Van Dale en communicatiemedewerker bij de Taalunie. Hij schreef enkele boeken over taal en de Leidraad in het Groene Boekje. Hoewel hij op 1 januari 2015 met pensioen ging, is hij nog steeds jurylid bij het Groot Dictee der Nederlandse taal en schrijft hij zijn wekelijkse column Woorden weten alles in De Standaard.
1. Wat fascineert je zo aan het verschijnsel taal?
Dat je door geluid voort te brengen (of dat geluid met een gebrekkig transcriptiesysteem neer te schrijven) inhoud kunt overbrengen naar mensen is op zich al een wonder. Maar dat je door die betekenisoverdracht ook zoveel over jezelf prijsgeeft, is extra fascinerend. Je kunt aan iemands taal horen waar hij vandaan komt, niet alleen geografisch maar ook sociaal. Je kunt ook soms verborgen bedoelingen en gevoelens horen in de woordkeuze. Zelfs wanneer woorden tekortschieten, kun je de boodschap soms begrijpen. En dat alles in een taal die zelf ook een — grotendeels verborgen — geschiedenis in zich draagt.
2. Waarom heb je ooit voor een taalkundige studierichting gekozen?
Om de verkeerde reden. Ik las graag boeken en dacht dat een student Germaanse filologie (zo heette die studie toen) de hele dag romans mocht lezen en daar zijn mening vrijelijk over uiten. Ik koos dus zo veel mogelijk literaire vakken en moest de taalkunde er maar bij nemen. Vandaag zou ik het anders doen: radicaal kiezen voor taalvakken. Die gaan tegenwoordig overigens over heel andere dingen dan toen. Sociolinguïstiek, taalverwerving en variatielinguïstiek zaten niet in de hoofdvakken, terwijl me dat nu net de boeiendste onderwerpen lijken.
3. Hoe zag het begin van je taalcarrière eruit?
Zoals van mij verwacht werd, ging ik meteen na mijn afstuderen aan de slag om mijn studie terug te betalen aan mijn ouders. De snelste en zekerste manier was voor de klas te gaan staan. Een leraar heeft het in het begin niet gemakkelijk, ook toen niet. Het is zoeken naar goede methodes (wij waren niet zo didactisch geschoold als leraren vandaag zijn), naar geschikte leerinhoud en naar een juiste houding en toon in de klas. Je moet het beroep dus leren terwijl je het uitoefent. Dat duurt enkele jaren. Die zijn de moeilijkste, maar ook de boeiendste. Toen ik het lesgeven na ruim tien jaar voldoende beheerste, verlegde ik mijn belangstelling naar de journalistiek en ik werd redacteur bij Het Nieuwsblad. Na enkele jaren wilden ze op de redactie van De Standaard iemand die zich toelegde op taal, onder meer op het ‘dossier spelling’. De hervorming van 1995 zat eraan te komen. Omdat ik germanist was, keek iedereen naar mij en zo werd ik taaljournalist en later taalbewaker en opleider op de redactie.
4. Heb je een voorbeeld, iemand die je op taalvlak inspireert of geïnspireerd heeft?
Als ik namen ga noemen, doe ik anderen onrecht aan. Laat me in het algemeen zeggen dat ik mensen bewonder die nadenken over taal in al zijn aspecten en dat ook nog eens helder en plezierig weten uit te leggen. Nederlanders zijn daar doorgaans sterker in dan Vlamingen. Om toch maar een richting aan te wijzen: alle medewerkers van het blad Onze Taal.
Je kunt aan iemands taal horen waar hij vandaan komt, niet alleen geografisch maar ook sociaal. Je kunt ook soms verborgen bedoelingen en gevoelens horen in de woordkeuze. Je kunt zelfs wanneer woorden tekortschieten de boodschap soms begrijpen. En dat alles in een taal die zelf ook een — grotendeels verborgen — geschiedenis in zich draagt.
5. Met welke fijne, interessante taalzaken ben je nu bezig?
Met een boek dat je als naslagwerk kunt gebruiken om je gedachten pittiger onder woorden te brengen. De initiatiefnemer is de Nederlander Rik Schutz, met wie ik het boek Typisch Vlaams heb samengesteld. Veel kan ik er nog niet over zeggen, maar het wordt een woordenboek zoals er nog geen bestaat. Heel praktisch.
6. Vorig jaar verscheen het boek ‘Typisch Vlaams’, over het Nederlands in België. Hoe zie jij het Nederlands in België en Nederland evolueren? Zullen het ooit twee aparte talen worden?
Als je de hele tijd hoort beweren dat woorden en uitdrukkingen die je sinds je jeugd hebt gehoord, die zelf altijd hebt gebruikt en die dus tot je moedertaal behoren, slecht Nederlands zijn, dan ga je aan jezelf twijfelen. Tussen pakweg 1950 en 2000 heeft de standaardtaal in Vlaanderen gelukkig veel terrein gewonnen, maar die taalonzekerheid is een spijtig nevenverschijnsel.
Sinds de eeuwwisseling heeft het Algemeen Belgisch-Nederlands aan respect gewonnen. Daar ben ik blij om, vooral voor de Vlamingen die hun onzekerheid stilaan overwinnen. Dat gaat dus om woorden en uitdrukkingen. Laat het ‘Vlaams’ het Nederlands maar verrijken. Tot een schisma zal dat niet leiden. Er staan duizenden ‘Hollandse’ woorden in het woordenboek die Vlamingen ook niet gebruiken, dikwijls zelfs niet begrijpen. En toch spreken we niet van ‘Nederlands-Nederlands’ als een aparte taal. Het is een goede zaak dat het Prisma Handwoordenboek en de Dikke Van Dale nu ‘NN’ en ‘BE’ keurig documenteren zonder te veroordelen.
Iets anders is de evolutie van de spreektaal. Ik heb het gevoel dat de gemiddelde Vlaming het steeds moeilijker krijgt om de gemiddelde Nederlander te begrijpen. En wellicht is dat ook omgekeerd het geval. Ik heb het natuurlijk niet over dialectsprekers, en zelfs niet over de zogenaamde tussentaal. Die mogen van mij beslist bestaan. Maar ook Nederlandse mediafiguren, acteurs, politici en schrijvers van wie je verwacht dat ze zich begrijpelijk uitdrukken in de standaardtaal, zijn steeds moeilijker te verstaan. Idem dito voor de Vlamingen. Het door sommigen vervloekte ondertitelen zal hoe langer hoe meer nodig zijn.
7. Welk dialect, welke taalvariant, taalregister vind jij het mooist/interessantst? Is daar een speciale reden voor?
Mijn antwoord hierop zal wel van dag tot dag verschillen. Als ik nu spontaan moet antwoorden: de taal van Simon Carmiggelt. Die man koos zijn woorden zorgvuldig, hij wist bijvoorbeeld spreektalige en archaïsche woorden zo fijn te doseren dat ik soms denk: kon ik in mijn hele leven maar één zin schrijven zoals Carmiggelt. Daarbij had hij ook een bijzondere manier om zijn cursiefjes voor te lezen.
8. Wat zou jij nog graag onderzocht willen zien?
Het is natuurlijk al onderzocht, maar een helder antwoord zou ik wel eens willen krijgen: hoe kunnen peuters in een jaar of wat tijd het gecompliceerde systeem van een taal onder de knie krijgen? Dat ze bijvoorbeeld begrijpen dat ‘mama’ op één persoon slaat en ‘hond’ op elke hond die ze op straat en zelfs in een boek of op een foto zien.
9. Heb je een favoriet filmpje of boek over taal dat je aan iedereen zou aanraden?
Overbekend, maar elke keer weer plezierig en leerzaam: het filmpje van Van Kooten en De Bie over de Turk bij de ‘groentenist’.
10. Heb je nog een taalverhaal dat je graag met de wereld wil delen?
Ik was met een collega op dienstreis in de Nederlandse Antillen. In Willemstad (Curaçao) zaten we op een terrasje en we werden bediend door een jong meisje met wie we het graag over taal hadden. Ze bleek Nederlands te spreken (op school geleerd), Papiaments (de omgangstaal daar), Engels en Frans (van school), Duits (ze had als au pair in een Duits gezin gewerkt), Portugees en Spaans (van vrienden). En in het Chinees kon ze zich ook goed redden. Toen we vroegen wat ze van plan was in haar leven, zei ze dat ze erg tevreden was met haar baantje in het restaurant.
Hoe kunnen peuters in een jaar of wat tijd het gecompliceerde systeem van een taal onder de knie krijgen? Dat ze bijvoorbeeld begrijpen dat ‘mama’ op één persoon slaat en ‘hond’ op elke hond die ze op straat en zelfs in een boek of op een foto zien.
Mooi interview, waarbij ik alleen het eerste antwoord zou willen aanvullen: weet je dat je ook zonder geluid, in gebaren, ook inhoud kunt overbrengen? Vorige week ben ik op mijn verjaardag toegezongen door mijn Utrechtse studenten van de opleiding Gebarentaal – in Gebarentaal! Zelden zo ervaren wat een gevoel je met taal kunt overbrengen.