Binnenkort geef ik een workshop voor startende literaire vertalers die boeken uit het Nederlands naar hun eigen taal vertalen. Mensen uit heel Europa, met een heel andere moedertaal, die ervoor gekozen hebben om mijn moedertaal te studeren om vervolgens de brug te worden tussen verhalen van auteurs uit de Lage Landen, mijn Lage Landen, en lezers die mijn moedertaal niet begrijpen.
Mijn respect voor hen is oneindig groot. Zij doen iets wat ik nog nooit heb gedaan en waarvan ik ook niet denk dat ik het zal kunnen. Ik voel me dan ook vereerd dat ik toch mijn bescheiden bijdrage mag leveren aan hun toekomstige werk: hen wegwijs maken in de verschillen tussen mijn eigen Belgische, Vlaamse Nederlands en het Nederlands van mijn noordelijke collega’s, kennissen, vrienden, taalgenoten.
Het verhaal van die verschillen heb ik intussen al vaak verteld, maar dit is de eerste keer dat er geen enkele moedertaalspreker van het Nederlands in het publiek zal zitten. Dat vraagt om een ander gezichtspunt, dat van degene die geen boodschap heeft aan achterliggende gevoeligheden en oordelen, en die gewoon nieuwsgierig is naar de taal zelf met al zijn mogelijkheden. En in de verhalen in die taal. We hebben immers te maken met boekvertalers en niet met mensen die tijdens een vakantietje naar Amsterdam of Brugge in de lokale taal een snuisterijtje willen kopen of een koffietje willen bestellen, al dan niet met pannenkoek.
Ik keerde mijn rug naar de debatten, oordelen, discussies, opinies die de afgelopen weken getekend hadden, haalde me in de bibliotheek een stapel boeken van Nederlandse en Vlaamse auteurs van de afgelopen 150 jaar, vulde die aan met titels uit mijn eigen boekenkast en ging op zoek naar vergelijkingsmateriaal om aan mijn toekomstige cursisten voor te leggen.
Van Eeden bracht me samen de kleine Johannes tot bij kabouter Wistik, ik liep in de voetsporen van Ilja Leonard Pfeiffer door het lege Genua van 2020, dook in de tienerchatrooms van Vreeswijk, verbleef even op de godverdomse bol van Verhulst, ontdekte samen met Beerten dat een verzetsheld niet altijd een verzetsheld is, snuffelde wat bij Reve, haalde mijn mosterd bij Op De Beeck, maakte kennis met de broers van Moeyaert en haalde de Hartman uit mijn kindertijd uit de kast. Soms was de taal stoffig hoogdravend, soms giechelend kinderlijk, soms prachtig poëtisch, soms droog realistisch, soms huppelend vrolijk, soms wist ik niet wat ik ervan moest denken. Maar al die verhalen, in welke stijl en uit welke tijd ook, hadden één ding gemeenschappelijk: ze brachten me naar andere werelden, ze kneedden mijn brein, ze gunden me heel even een blik op andere levens, zonder dat ik er zelf aan deel hoefde te nemen.
Na al die drukte en discussies was ik bijna vergeten dat taal hierom draait: met goed gekozen woorden, zinnen, alinea’s vertellen, meeslepen, scheppen, laten zien en laten voelen. Je boodschap overbrengen, je verhaal vertellen en gehoord worden, mensen blij maken, inzichten geven, mensen het gevoel geven dat ze niet alleen zijn, dat ze begrepen worden.
Ik heb mijn fragmenten verzameld en leg ze binnenkort voor aan die groep fantastische mensen die onze verhalen naar hun taal zullen brengen. En die op die manier zowel onze wereld als die van henzelf weer een stukje groter en kleurrijker zullen maken. Zei ik al dat ik blij ben dat ik hieraan mag bijdragen?
Eerder verschenen bij VRT Taal op 18 mei 2021