[Column VRT Taal] Wolf!

Ken je de fabel van Aesopus over de jongen die ‘wolf’ riep? Kort samengevat: een jonge schaapherder vindt zijn leventje wat saai en besluit wat leven in de brouwerij te brengen. Hij luidt de alarmbel van het dorp en gilt dat hij wolven heeft gezien. Vervolgens geniet hij van de paniek die hij veroorzaakt heeft. Die streek haalt hij nog een paar keer uit, tot zijn dorpsgenoten hem niet meer geloven. En dan duikt er natuurlijk echt een troep wolven op. Tegenwoordig bestaan er verschillende versies van het verhaal, maar in het oorspronkelijke overleeft de jongen het niet. Een zware straf voor iemand die loos alarm slaat.

Ik moest eraan denken toen ik deze week het woord ‘extreem’ hoorde vallen. Niet in een politieke context, of de fameuze pandemie. Nee, het ging over het weer. We beleven blijkbaar ‘extreem winterweer’. Ik weet niet wat jij je hierbij voorstelt. Voor mij is dat meters sneeuw, auto’s die je eerst uit moet graven voor je ook maar kunt proberen ze op te starten, ingesneeuwde huizen met mensen die overleven op wat ze de vorige dagen nog snel hebben kunnen hamsteren, ski’s, schaatsen en sneeuwschoenen als enige realistische manieren om je buiten te verplaatsen. En bij ‘extreme koude’ waag je je beter niet buiten als je tenen, je vingers en je neus je lief zijn. Tenzij je beschikt over laarzen en mutsen in rendierleer.

In werkelijkheid ligt de sneeuw hier nu amper een centimeter dik, zijn de wegen geruimd en vriest het hooguit tien graden. ’s Nachts. Dat is koud, zeker in vergelijking met de vorige weken, maar extreem zou ik het niet meteen noemen. Daarvoor – en nu ga ik klinken als een dinosaurus die al enkele ijstijden heeft overleefd – heb ik al extremere winters meegemaakt. Zoals in 2005, toen mijn dochter geboren werd en mijn man eerst de sneeuw van de auto moest scheppen voor we naar het ziekenhuis konden vertrekken. Maar zelfs dat weer vond ik niet ‘extreem’. Toegegeven, ik had toen wel wat anders aan mijn hoofd.

Het gebeurt tegenwoordig wel vaker dat grote en grootse beschrijvingen gebruikt worden om zaken te beschrijven die inderdaad niet doorsnee zijn, maar ook weer niet zo bijzonder. Zo was er de vrees dat we ‘massaal’ zouden gaan winkelen in december. Ik weet niet hoe het bij jou zit, maar ik stel me bij ‘massaal’ een mensenzee voor die zodanig op elkaar gepakt is dat je amper kunt bewegen. En ja, het was op sommige plaatsen drukker dan goed voor ons was, maar echt massale bijeenkomsten dateren toch alweer van … begin 2020, helaas.

Het probleem met dit soort beschrijvingen is dat je de nuance tussen gewoon, niet zo gewoon en buitengewoon kwijtspeelt en dat je woordenschat op is als je iets moet vertellen dat ècht uitzonderlijk extreem ernstig is. Om terug te komen op dat ‘extreme’ winterweer: stel je voor dat er écht extreme omstandigheden verwacht worden, zoals onberijdbare wegen, ingesneeuwde huizen en temperaturen van twintig of meer graden onder het vriespunt? Hoe ga je de ernst en uitzonderlijkheid hiervan duidelijk maken als een beetje sneeuw al ‘extreem’ is? Het is alsof je net gebruld hebt om een muis weg te jagen. Waarschijnlijk heel effectief tegen die muis, maar wat ga je doen als er vervolgens een enorme hond op je af komt gestormd? Je stem is helemaal schor van het brullen, en het ‘kssst’ waarmee je die muis ook had kunnen verjagen, zal nu niet meer helpen.

Hetzelfde met het ‘breaking news’, of BREKEND, zoals het tegenwoordig bij veel online kranten heet. Ik weet niet hoe vaak jij berichten ziet die met de dramatische kop BREKEND beginnen. Ik krijg ze elke dag in mijn mailbox, onder meer met de dagelijkse c-cijfers. Ik lees ze niet eens meer. De kans is dus heel groot dat ik een echt BREKEND nieuwsbericht op die manier zal missen. Of waarschijnlijk niet, omdat het dan twintig keer al brekend in mijn mailbox en op mijn sociale media is beland. Maar het onderscheid tussen aandachttrekkerij en echt belangrijk maakt het woord BREKEND al lang niet meer.

Waar komt die behoefte aan grote woorden voor niet zo abnormale omstandigheden, situaties, gebeurtenissen toch vandaan? Zijn we bang dat we niet meer gehoord worden met banaler nieuws na zoveel maanden crisiscommunicatie? Denken we dat we alleen nog maar de aandacht kunnen trekken als we de boodschap zo groot en groots mogelijk maken? Ook als dat nieuws, hoewel het vermelden waard, helemaal niet zo groots is?

Ik ben een beetje bang voor een ‘jongen roept wolf’-effect. Dat we door al dat geroep, al die grote woorden, het brekende nieuws en de verontwaardiging het verschil niet meer zien tussen hetgeen echt extreem en belangrijk is en hetgeen wel aandacht verdient en opgevolgd moet worden, maar ook niet meer dan dat. Ik probeer steeds zelf dat onderscheid te maken, maar dat kan heel vermoeiend zijn.

En ik heb soms de neiging om ‘laat dan maar’ te zeggen. Er is toch geen wolf. Geen reden tot nog meer bezorgdheid. Tot de wolf er wel is, en we het niet meer geloven.

Eerder verschenen bij VRT Taal op 10 februari 2021

Reacties zijn gesloten.