Twitter is een actief, vluchtig en soms leerzaam medium. Neem nu de nogal heftige reactie van Christopher Bergmann op twee kaartjes die Gaston Dorren, kort na elkaar deelde. Christopher en Gaston zijn allebei taaltwitteraars die ik al jaren volg en heel erg waardeer en zij kennen, volgen en waarderen elkaar ook. Maar volgens Christopher waren de taalkaartjes in kwestie van slechte kwaliteit en hij vond het maar niks dat die zo druk gedeeld werden, ook door mensen als Gaston. In zijn blog legt hij uitgebreid uit waarom hij dat liever niet ziet gebeuren. Gaston zelf heeft intussen zijn antwoord geformuleerd op de verwijten aan zijn adres. Hij heeft het vooral over de overwegingen die hij maakt als hij dit soort zaken deelt bij welk medium.
Als kaartenmaker voelde ik me ook aangesproken door die opmerkingen. Om te beginnen werd ik eraan herinnerd dat het belangrijk is om op zijn minst de bron van mijn gegevens in de legenda van de kaart op te nemen, en als het al bestaat: een link naar het artikel met meer uitleg. Dat is zeker belangrijk als ik die kaart als losse afbeelding deel. Maar de edele kunst van het kaarten maken heeft nu eenmaal ook zijn grenzen.
Gegevens
Om te beginnen ben je afhankelijk van je gegevens. Die gegevens komen meestal uit vragenlijsten, in mijn geval de mini-onderzoekjes die ik geregeld verspreid in de hoop op zoveel mogelijk invullers. Mijn eerste vragenlijsten leverden telkens een paar honderd antwoorden op, tegenwoordig ligt dat aantal gemiddeld tussen 1000 en 1500. Dat is genoeg om een algemeen beeld te geven (wat mijn bedoeling is), maar het is natuurlijk maar een fractie van alle Nederlandstaligen in België en Nederland. Gevolg: voor de meeste plaatsen heb ik geen of hooguit één antwoord. En de kans is reëel dat die ene persoon dan iets meldt dat een andere inwoner nooit zo zou zeggen. Of hij vermeldt een benaming niet (omdat hij die zelf niet kent of gebruikt of omdat hij die gewoon vergeten is). Dan staat die natuurlijk niet op de kaart. Ik kan daar weinig aan doen. In theorie zou ik voor de perfecte kaart immers systematisch alle Nederlandstaligen moeten interviewen. In de praktijk is dat onmogelijk.
Leesbaarheid
En zelfs al wordt mijn materiaalverzameling groter, dan nog moet ik kiezen welke trefwoorden ik op de kaart zet. Anders wordt een kaart een chaotische kakofonie van symbooltjes waarin de lezer helemaal verdrinkt en daar heeft niemand wat aan. Maar kiezen is helaas altijd een beetje (informatie) verliezen.
Eén keuze die ik zelf gelukkig niet hoef te maken, vermeld ik hier toch even: de schaal van de kaart. Hoe groter het gebied dat op de kaart staat, hoe minder ruimte voor variatie. Met andere woorden: op een kaart van Europa kun je amper regionale variatie kwijt, op een kaart van Nederland en/of Vlaanderen gaat dat wel. En op een kaart van een specifieke provincie lukt dat natuurlijk nog beter. Dat is geen probleem voor mij, want ik gebruik altijd dezelfde grondkaart: een combinatie van Nederland en Vlaanderen.
Maar ik maak natuurlijk wel keuzes. De eerste selectie gebeurt al terwijl ik de gegevens verwerk. Verwerken, dat betekent alle antwoorden bekijken en te stroomlijnen. Bijvoorbeeld beslissen of ik van ‘hei’ en ‘hey’ één trefwoord maak (‘hey’), of ‘hi’, ‘hai’ en ‘haai’ hetzelfde trefwoord zijn of niet, enz. Soms is dat makkelijk, soms niet. Soms hak je een knoop door omdat er nu eenmaal een keuze gemaakt moet worden, goed wetende dat je op een ander moment misschien voor het andere had gekozen. Voor het algemene beeld maakt het weinig uit, maar voor de details wel.
En dan komen die trefwoorden op de kaart terecht. Dat betekent meestal: nog meer schrappen en samenvoegen. Trefwoorden die maar een keer of vier-vijf en minder vermeld worden, halen de kaart meestal niet. Trefwoorden die weinig vermeld worden maar een mooi clustertje vormen wel. Benamingen die als de sproeten op mijn armen verspreid liggen over de hele kaart, mogen alleen blijven als het totale aantal trefwoorden op de kaart niet te groot is. Als ik een artikeltje bij de kaart schrijf, vermeld ik al die benamingen meestal wel. Maar op de kaart staan ze dus niet, omdat ze geen meerwaarde zijn en de boel alleen maar vertroebelen.
Het wordt nog vager als het eindresultaat geen symbolenkaart is, maar een vlakkenkaart. Dan komt er een soort vlek in de plaats van de individuele symbooltjes. Die vlek geeft aan in welke regio ik veel meldingen van die specifieke benaming heb gekregen, maar je ziet niet hoeveel en voor welke plaatsen. Zo’n kaart is veel duidelijker voor de lezer, maar heeft meer beperkingen. Je kunt maar een beperkt aantal ‘vlekken’ over elkaar leggen voor het één soep wordt. Dat betekent nog meer snoeien in het aantal trefwoorden dat op de kaart komt. Maar net deze kaarten zijn visueel het interessantst en zie je bijgevolg het vaakst op sociale media. De gecontesteerde ‘worst’-kaart is hier een voorbeeld van. Zelf maak ik heel af en toe vlakkenkaarten, gewoon om te zien wat het geeft. Maar die zijn te amateuristisch voor publicatie. Onderstaand voorbeeld is de professioneel grafisch opgemaakte versie van zo’n kladkaart.
Wanneer welke kaart?
De nauwkeurigheid van de kaarten die ik maak, hangt sterk af van het doel van die kaarten en van het medium waar ik ze wil publiceren.
- De meeste kaarten die ik maak zijn bedoeld voor deze website. Hier heb ik al met verschillende vormen geëxperimenteerd, maar mijn voorkeur gaat naar de symbolenkaart. Bij de meeste kaarten heb ik ook een artikel geschreven, waarin ik dieper inga op de verspreiding van de verschillende trefwoorden, de trefwoorden vermeldt die de kaart niet hebben gehaald, opmerkingen van respondenten gebruik om nuances weer te geven en zoveel mogelijk achtergrondinformatie geef, zoals etymologie. Dit is mijn speeltuin: ik sta achter alles wat ik publiceer, maar de site is ook in volle ontwikkeling. Mijn eerste kaarten zijn ook duidelijk minder goed dan de recentste.
- Af en toe publiceer ik een vroege versie van een kaart op Twitter, Facebook of Instagram. Ik doe dat om verschillende reden: ik ben blij met het resultaat en wil dat graag delen, en ik wil testen of de kaart leesbaar is, of mijn symbolenkeuze goed zit. Naar aanleiding van de opmerkingen van Christopher Bergmann neem ik me nu wel voor om daar systematisch de gegevensbron op te zetten. Het is een terechte opmerking, en een kleine moeite voor mij.
- Sommige kaarten zijn opgenomen in gedrukte publicaties. Het spreekt voor zich dat die kaarten verder afgewerkt zijn en door de handen van grafisch ontwerpers zijn gegaan. Voor de exemplaren in Buurtaal heb ik speciaal een zwart-witversie gemaakt en een kleurenversie voor deze website. Als ik een kaart voor een gedrukt tijdschrift maakt (zoals hier in Neerlandia), hou ik nog meer rekening met de kleuren, de randen van symbolen en de leesbaarheid van de kaart. Je kunt immers niet inzoomen op papier.
- Voor korte artikeltjes die ook online gedeeld worden of voor publicaties voor het brede publiek is een vlakkenkaart vaak interessanter. Een voorbeeld daarvan is de reeks ‘Wat zeggen ze waar?’ in het tijdschrift Onze Taal. Zoals gezegd maak ik die kaarten niet zelf. Ik hoop het ooit wel te kunnen.
En dus…
Ik krijg op elke kaart die ik publiceer wel commentaar: waarom staat symbool x daar, waarom staat woord y er niet op, waarom staat mijn uitspraak van dat woord er niet bij, loopt de grens tussen die woorden echt precies daar. Heel vaak is de conclusie: ‘de kaart klopt niet’. Dat is jammer, maar imperfectie hoort nu eenmaal bij het kaarten maken. Opmerkingen die wel terecht zijn, neem ik ter harte. En zelf kun jij heel eenvoudig voorkomen dat er gegevens ontbreken: vul gewoon alle nieuwe mini-onderzoekjes in. Alvast hartelijk bedankt!