Onlangs verscheen het boek ’15 eeuwen Nederlandse taal’ van Nicoline van der Sijs bij uitgeverij Sterck & De Vreese. Van der Sijs is een bekende naam in de wereld van de taalboeken. Zo publiceerde ze al eerder het ‘Chronologisch woordenboek van het Nederlands’, het ‘Van Dale Groot leenwoordenboek’, ‘Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN’ en ‘Nederlandse woorden wereldwijd’. Daarnaast is ze de drijvende kracht achter de Meertens kaartendatabank, de Etymologiebank, Nederlab en het project ‘Gekaapte brieven’. ’15 eeuwen Nederlands’ is een bijgewerkte versie van haar boek ‘De geschiedenis van het Nederlands in een notendop’ uit 2005.
Terecht succes
Het boek is in de paar maanden dat het nu uit is een onverwacht succes geworden. Wie het nu wil bestellen, moet even geduld oefenen tot de tweede druk er is. Is dat succes terecht?
Volgens mij wel. Ondanks het heel uitgebreide en complexe onderwerp – 15 eeuwen taalgeschiedenis is niet niks – leest het boek lekker weg. Je hoeft je niet te worstelen door onnodige details en lastige vaktermen. Ondanks haar enorme achtergrondkennis slaagt Van der Sijs erin om zich tot de kern van het verhaal te beperken, alleen die dingen te vermelden die echt relevant zijn en ons niet te laten verdrinken in details en voorbeelden. De vaktermen die er onvermijdelijk wel zijn, legt ze meteen helder uit. Zo vormen ze geen hindernis voor de lezer, maar zijn ze een meerwaarde.
Geschiedenis en taalcontact
Elk hoofdstuk, van het Oudnederlands tot de 21ste eeuw, is volgens een min of meer vaste structuur opgebouwd: eerst kom je te weten wat er in die periode gebeurd is in de Lage Landen aan veroveringen, verhuizingen, oorlogen, kortweg alles wat voor taalcontact en dus taalverandering kan zorgen. Daarna behandelt Van der Sijs de taalveranderingen zelf: in de klanken, de spelling, de woordvorming, leenwoorden en de zinsbouw. Elk onderdeeltje wordt voorzien van voorbeelden die het hele verhaal heel aanschouwelijk maken. Zo leren we dat –loos al in het Oudnederlands voorkwam, en pas in de 18de eeuw verlengd kon worden naar –eloos (bv. ambtloos versus ambteloos), dat de heel herkenbare Gooise r pas in de jaren 80 van de vorige eeuw aan zijn opmars is begonnen en dat het gebruik van hulpwoorden voor de verleden tijd (‘hij heeft gewerkt’) in de middeleeuwen uit de Franse literatuur is overgenomen.
De beknopte geschiedenis heeft een duidelijke functie: de auteur beschouwt taalcontact als een belangrijke, zo niet de belangrijkste oorzaak van taalverandering. Om die mechanismen te begrijpen, moet je natuurlijk wel weten welke taalcontacten er geweest zijn, tussen wie en in welke verhouding. Dat legt Van der Sijs heel duidelijk uit. Sommige van die taalcontacttheorieën worden bevestigd door recent onderzoek, andere zijn nog steeds veronderstellingen en zullen dat wellicht ook blijven.
Waar staat het?
15 eeuwen Nederlands is zo een toegankelijk en actueel basiswerk voor iedereen die meer wil weten over de ontwikkeling van het Nederlands en hoe die verbonden is met de grotere geschiedenis van onze regio. Toch heeft het boek ook enkele minpuntjes.
Om te beginnen mis ik een register met alle woorden en woorddelen die vermeld worden bij alle veranderingen in het boek. Als je achteraf wil opzoeken wanneer –aard een productief achtervoegsel werd of de evolutie van het voorzetsel op wil nagaan of als docent taalevolutie wilt illustreren aan de hand van voorbeelden uit het boek, kun je nu alleen maar bladeren en hopen dat je oog erop valt. Een gemiste kans.
De Vlaamse blik
Een tweede minpuntje is het impliciete overwicht van Nederland in deze geschiedenis, vooral vanaf de 16de eeuw. Even voor alle duidelijkheid: het Nederlands in België komt wel degelijk aan bod, er gaat zelfs heel wat aandacht naar bijvoorbeeld de Vlaamse Beweging en de tussentaal. Maar ik merk als Vlaamse lezer dat de auteur meer voeling heeft met de taal en de geschiedenis van Nederland dan met die van België. Dat is op zich natuurlijk logisch, want ze is Nederlandse. Maar daardoor blijft de blik op het verhaal van het Nederlands wel eens beperkt tot de taal in Nederland.
Dat is concreet te zien aan een alinea als ‘Zo worden momenteel het Maastrichtse brazzelèt en het Groningse boksem vervangen door armband en broek, de Noord-Hollandse beginklank sk– in bijvoorbeeld skaap wordt steeds vaker gewijzigd in sch-, en het Noord-Brabantse vong wordt regelmatig veranderd in ving. Toch klinkt een Hollander nog steeds anders dan een Limburger of een Groninger.’ Dit gaat over de invloed van de standaardtaal op de dialecten, maar er zit geen enkel Vlaams voorbeeld tussen. Toch speelt in Vlaanderen gewoon hetzelfde mechanisme. Een beetje verder in de inleiding staat dan weer dit: ‘tot de Tweede Wereldoorlog waren taaladviezen altijd sterk prescriptief.’ Dat klopt zeker voor Nederland, maar in Vlaanderen begint die doorgedreven prescriptieve standaardisering net nà de Tweede Wereldoorlog. Nog een typisch voorbeeld is de zin ‘In de standaardtaal raakten veel Indonesische woorden bekend’. Dat klopt, voor Nederland. Van de meeste Indonesische invloed is in Vlaanderen geen spoor te bekennen.
Het gaat hier over details, ontbrekende nuances die heel wat mensen niet zullen opvallen. Veel van die nuances zijn ook niet bekend in Nederland, deels omdat het over aanvoelen gaat en omdat de ontwikkeling van het Nederlands in Vlaanderen sinds de 16de eeuw nog niet zo lang grondig wordt onderzocht. Maar net daarom had een extra Vlaamse blik hier het verschil kunnen maken. Hopelijk wordt deze overweging dus bij een volgende herwerking meegenomen, want dit boek verdient het om ook in Vlaanderen voluit omarmd te worden.