Als kind was ik weg van de boeken van Roald Dahl. De heksen, De GVR, Mathilda, Sjakie en de chocoladefabriek, ze staan nog steeds allemaal in mijn boekenkast. Toen ik nog een tiener was, moest ik op een gegeven moment Dahls bundel met alle kortverhalen voor volwassenen kopen. Ik volgde voordracht in het deeltijdse kunstonderwijs, en dat jaar zouden we een van zijn verhalen brengen. Er ging een wereld voor me open. Een wereld van subtiele griezelverhalen.
Een van de meest intrigerende verhalen vond ik De verhalenmachine. Het gaat over hoe een miskende schrijver en computergenie een machine ontwerpt die automatisch en razendsnel verhalen kan schrijven. Meer nog: de verhalen zijn zo populair bij de tijdschriften die ze publiceren, dat de machine bijna alle schrijvers wegconcurreert. Dat verhaal is altijd bij me blijven hangen. Waarschijnlijk omdat het over een dreiging ging die toen al af en toe de kop opstak: dat de computer de mens zou verdringen als schrijver, vertaler en talig wezen.
Intussen heb ik als vertaler en redacteur al tientallen discussies gelezen en gevoerd over zin, onzin en toekomst van machinevertalingen en copyediting (computers die het redactiewerk ondersteunen en gedeeltelijk overnemen). En elke keer weer dook – aan de rand van mijn geheugen – de geest van De verhalenmachine op.
Dit jaar staat Roald Dahl weer volop in de belangstelling. Hij zou 100 jaar geworden zijn – mocht hij nog leven – en een van zijn bekendste verhalen – de GVR – is verfilmd. Voor mij voldoende aanleiding om De verhalenmachine nog eens te lezen. The Great Automatic Grammatizor is de Engelse titel. Fascinerend hoe raak de diepste ongerustheid omtrent machinevertaling verwoord wordt. Zo raak dat ik even dacht dat het wel een van Dahls latere verhalen moest zijn, uit de jaren 80, misschien 70. Ik heb het even opgezocht: het is voor het eerst verschenen in de bundel Someone like you (in het Nederlands: Mijn liefje, mijn duifje), uit … 1953.
Zo lijkt De verhalenmachine wel de Brave New World van de taalsector.