Gisteren was ik in Brussel. Het Brussel onder dreiging, dus. Terreurdreiging Een plaats die de wenkbrauwen doet fronsen, waar sommige mensen nu al liever wegblijven als ze er niet absoluut moeten zijn. Waar het straatbeeld sinds kort nog meer bepaald wordt door kaki en blauw, waar plots de webcam op de Grote Markt weggedraaid wordt naar de bovenste verdiepingen van de statige gevelwoningen, waarover veel ongerustheid is en veel gefluisterd wordt. Naar die stad ging ik, voor de streektaalconferentie van de Stichting Nederlandse Dialecten. Weliswaar een evenement dat ik als bestuurslid mee had georganiseerd, maar niet iets dat van levensbelang is. Ik had even goed niet kunnen gaan, en twee van het vijftigtal aangemelde deelnemers hebben ook daadwerkelijk afgehaakt vanwege de terreurdreiging.
Waarom ging ik dan wel? Niet omdat de conferentie zo van levensbelang was, niet om het lot te tarten, de ramptoerist uit te hangen, krampachtig te doen alsof er niets aan de hand is of iedereen te tonen hoe dapper ik ben. Wel omdat ik niet wil dat de dreiging mijn leven bepaalt. Want dreiging of niet, het leven blijft wel gewoon doorgaan. We zitten hier niet in een oorlogssituatie, waar de kogels je om de oren fluiten en je elk moment door een sluipschutter of een gedropte bom gedood kunt worden. Dreiging, angst en onrust zijn gevoelens, en die heb je vooral zelf in de hand. Door niet naar de conferentie te gaan, wordt de dreiging niet groter of kleiner, maar zou ik wel verhalen missen die ik graag wilde horen. En dat gaf de doorslag.
Toen ik einde jaren negentig en begin de jaren tweeduizend redacteur was van het Woordenboek van de Limburgse Dialecten en daarna het Woordenboek van de Brabantse Dialecten, was mijn vaste werkplek het dialectarchief van de KU Leuven. In dat dialectarchief liggen onder meer de vragenlijsten van de vroegere Zuidnederlandsche Dialectcentrale, de voorganger van het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie waar ik toen aan verbonden was. Die vragenlijsten vormden mijn werkmateriaal. In die dialectenquêtes was de dialectwoordenschat van heel Vlaanderen – van de kust tot de Maas dus – opgevraagd. Ze zijn afgenomen in de periode van midden jaren twintig van de vorige eeuw tot het midden van de jaren vijftig. Dus ook tijdens de jaren veertig. En ja, er zijn ook heel wat vragenlijsten uit de periode 1940-1945. Ik was heel verrast toen ik dat ontdekte. Tot dan toe dacht ik immers dat het gewone leven compleet stilgevallen was tijdens die oorlog. Dat mensen vooral vochten of probeerden te overleven door aan eten te geraken en aan bedreigingen te ontsnappen. Maar niet dat vanuit dat oogpunt triviale zaken, zoals het verzamelen van dialectwoordjes, gewoon doorgingen. En toch is het zo.
Het klopt dat de lijsten dunner zijn en het papier van heel slechte kwaliteit. Maar ze liggen er. Stille getuigen van proffen die het dialectonderzoek ook onder die omstandigheden belangrijk genoeg vonden om verder te zetten, om daar kostbaar (slecht) papier aan te besteden en om hun studenten naar de gewone mensen, de dialectsprekers te sturen. En van dialectsprekers, gewone boeren en andere werkmensen die om de een of andere reden niet aan het front zaten, die voortdurend moesten overleven onder de bezetting die voortdurend zichtbaar was, maar die toch tijd en aandacht besteedden aan die studenten, toch jonge mannen (meestal) die op dat moment het vaderland niet aan het verdedigen waren of dingen aan het uitzoeken die van rechtstreeks belang waren om die bezetting weg te krijgen. Zou dat niet net een vorm van troost zijn geweest, om eens even bezig te zijn met iets dat zo vanzelfsprekend, ‘triviaal’ en altijd aanwezig is als de eigen moedertaal? Iets dat niet onder rantsoen stond of op elk moment afgepakt kon worden? Misschien is het daarom wel dat die lijsten ondanks de omstandigheden altijd goed ingevuld werden. Zelfs op het einde van de oorlog, toen papier schaars was en even goed kon dienen om een kachel aan te steken. Natuurlijk zullen er mensen zijn geweest die dit niet begrepen. Die vonden dat die jonge mannen beter naar het front zouden trekken, of op zijn minst zouden helpen op het land. Er zullen ongetwijfeld weigeraars zijn geweest. Maar de ingevulde vragenlijsten liggen er wel. Er waren dus heel wat mensen hier wel aan hebben meegewerkt.
In dat dialectarchief liggen niet alleen vragenlijsten. Ook alle verhandelingen over dialecten die van in het begin (jaren twintig) tot het einde van de jaren negentig zijn geschrevenliggen in dat archief. Ik heb die eens stuk voor stuk in een databank ingevoerd, zodat we ook daar gemakkelijk materiaal voor de woordenboeken zouden kunnen vinden. En ja, ook daar ontdekte ik werkstukken uit de periode 40-45. Oorlog, bezetting of niet, er werd dus gestudeerd, er werd onderzocht, ondervraagd en geschreven. Jonge mensen trokken naar mensen uit hun eigen dorp om hen uit te vragen over hun dialect, en daar op slecht papier een heel werkstuk over te schrijven en een diploma te halen dat misschien ooit nuttig zou worden. De toekomst, en zelfs het heden was onzeker. Er zullen in die periode wel studenten en zelfs proffen plots verdwenen zijn. Gedeporteerd, vertrokken naar het front, gestorven. En toch werd er verdergewerkt, alsof er niks aan de hand was. Ergens las ik een getuigenis van een student die stiekem met een prof in een station moest afspreken om een examen af te leggen, om toch zijn diploma te halen. Een diploma dat hij op dat moment niet eens kon krijgen, want er waren geen diploma-uitreikingen. Ze zouden er ook de oorlog of de bezetting niet mee stoppen. En toch vonden zowel prof als student het belangrijk genoeg om dat examen te laten plaatsvinden.
Eerlijk is eerlijk: ik heb me de afgelopen week wel eens de vraag gesteld waarom ik onder deze omstandigheden me zou bezighouden met taalverhalen. Zijn naamverklaringen en mini-onderzoekjes niet te onbenullig in het licht van de recente gebeurtenissen. Maar dan dacht ik aan dat dialectarchief. Als men in de jaren veertig onder die omstandigheden in staat was en het belangrijk genoeg vond om erop uit te trekken om die gegevens te verzamelen, papier hieraan te wijden en mensen hierbij te betrekken, waarom zou ik dan stoppen? En waarom zou ik thuisblijven van een streektaalconferentie? Waarom zou ik dat niet belangrijk genoeg vinden om me in een stad te begeven waar militairen en politiemensen rondlopen en waar een dreiging boven hangt? Wat kan me gebeuren, behalve toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn? Het is een risico, zeker. Maar niet groot genoeg om het alles te laten overheersen.