Hoe langer de mini-onderzoekjes lopen, hoe meer mensen ze invullen. Hoe meer mensen betrokken zijn, hoe meer vragen er komen. Hier beantwoord ik enkele veelgestelde vragen.
1. Ik spreek geen dialect of streektaal. Ik hoor ook geen dialect of streektaal in mijn buurt. Heeft het dan wel zin om mini-onderzoekjes in te vullen?
Ja, dat heeft zeker zin. Mijn vragenlijsten zijn geen dialectvragenlijsten, hoewel dialectwoorden en lokale uitspraak ook welkom is. Ik wil alles weten wat in het Nederlands gangbaar is, om het even of dat in een lokale variant is, het algemene Nederlands, jongerentaal, een heel persoonlijke uiting. Gebruikt u meer dan 1 woord of versie? Prima, dan geeft u die allemaal op en geeft u in het opmerkingenveld aan waar het verschil zit. Hoe meer informatie u geeft, hoe beter. Ik ga ervan uit dat u perfect zelf kunt inschatten in welk gezelschap u een woord, uitspraak of uitdrukking gebruikt, of dat eerder dialect is of net niet, enz. Al deze informatie is welkom. Meer uitleg over het waarom? Kijk dan naar het filmpje onder vraag 3.
2. Ik ken geen ander woord, uitdrukking of uitspraak dan de gewone Nederlandse. Heeft het dan wel zin om mini-onderzoekjes in te vullen?
Jazeker, dat heeft zin. Zie vraag 1 en het filmpje onder vraag 3.
3. Ik ken sommige uitdrukkingen niet, ik heb geen woord voor sommige begrippen of situaties die gevraagd worden. Welk antwoord geef ik dan het beste?
‘Ik weet het niet’, ‘ik zeg hier niets’, ‘ik heb hier geen naam voor’, wat het beste past. Ook dat zijn allemaal valabele antwoorden. Meer nog: ik heb hier meer aan dan aan een leeg antwoordveld. Ook deze vraag komt aan bod in het filmpje op vraag 3.
Wat als u geen dialect spreekt, geen ‘andere’ woorden kent of een begrip of uitdrukking zelf niet kent?
4. Ik ben verschillende keren verhuisd en kan echt niet zeggen voor welke plaats precies ik deze vragenlijst invullen. Er komen er verschillende in aanmerking.
Op het einde van elke vragenlijst vraag ik inderdaad op te geven welk deel van het taalgebied het meeste invloed heeft op uw taalgebied (België of Nederland), welke provincie en ten slotte welke plaatsnaam. De reden waarom ik het zo aanpak en niet vraag naar ruimere regio’s of provincies, leg ik uit in het filmpje onder vraag 5. Als er inderdaad verschillende plaatsen in aanmerking komen en u kunt die plaatsen duidelijk van elkaar onderscheiden, dan kunt u de vragenlijst meerdere keren invullen, een keer voor elke plaats. Als die plaatsen dicht bij elkaar liggen, kiest u een van die plaatsen en vult u die ook in. Ik heb vooral om praktische redenen een concrete plaatsnaam nodig, maar het uiteindelijke kaartbeeld wordt vooral bepaald door het grote plaatje.
5. Mijn taalgebruik is niet typisch voor één plaats, maar voor een ruime regio. Welke plaatsnaam moet ik dan invullen?
Zie vraag 4 en het filmpje onder deze vraag. Ik vraag op het einde van de vragenlijst eerst naar het betreffende deel van het taalgebied (België of Nederland), dan naar de provincie en dan naar de plaatsnaam. Beantwoord die vragen met één specifieke plaats in het achterhoofd, ook als die plaats dialectologisch misschien beter bij een andere provincie aansluit (Averbode bijvoorbeeld ligt in Vlaams-Brabant maar sluit aan bij de Antwerpse Zuiderkempen; Venray ligt in Nederlands Limburg maar sluit ook aan bij Noord-Brabant). Elke plaatsnaam staat immers alleen in de lijst bij de provincie waar ze op dit moment officieel ook bij hoort.
Wat als uw taal door meer dan één plaats of door een ruimere regio is beïnvloed?