Het Nederlandse taalgebied staat bekend om zijn grote taalvariatie op een relatief klein oppervlak. Die variatie zit natuurlijk in de eerste plaats in de dialecten. Elk dorp, elke parochie en elke stadswijk had ooit zijn eigen dialect. De laatste halve eeuw zijn die dialecten beginnen vervlakken en hebben ze hun scherpe kantjes verloren. Toch worden ze op heel wat plaatsen nog gesproken en gekoesterd. Zeker de dialectwoordenschat spreekt tot de verbeelding.
Hier vind je een groeiende lijst typische dialectwoorden uit allerlei dialecten van West-Vlaanderen tot Limburg, met hun betekenis, herkomst en verspreiding. Ook nieuws over dialecten zal je hier terugvinden.
Wil je zelf binnen je gemeente of heemkundige kring iets doen rond je eigen dialect, en weet je niet goed hoe je dat moet aanpakken? Of wil je graag meer weten over de verhouding standaardtaal – tussentaal – dialect? Neem dan contact op via het formulier.
Dialectwoorden
- biezabijs (schommel)
- flikketeer (vlinder)
- hannebroek (gaai)
- mieremet (mier)
- mulder (meikever)
- poen (kus)
- zwegelke (lucifer)