Het dialectarchief van de KU Leuven

dialectarchief

Vragenlijsten in het dialectarchief

Sinds juli ben ik vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan de KU Leuven. Mijn opdracht: het dialectarchief daar online zichtbaar maken. Daarom zal ik vanaf nu regelmatig vertellen over mijn uitstappen naar en vondsten uit dat archief. Maar laten we bij het begin beginnen: het verhaal van het archief zelf. Wat is het, van wie is het en wat ligt er allemaal?

Een Zuid-Nederlandsch dialectwoordenboek

Het verhaal van het archief begint ongeveer honderd jaar geleden. Ludovic Grootaers was toen een van de bekendste namen in de Nederlandse dialectologie, een belangrijke tak van de taalkunde in die tijd. En hij had een droom: een woordatlas samenstellen voor de dialecten van het Nederlandse taalgebied. Dat was ambitieus. Niet alleen moest er op dat moment nog ontzettend veel materiaal verzameld worden. Een woordatlas voor het hele taalgebied impliceerde immers een onderzoeksproject over de rijksgrens heen, en de financiering daarvoor was toen even moeilijk te vinden als nu. Dat beseften Grootaers en zijn collega’s ook, zeker nadat ze enkele keren na elkaar bot hadden gevangen. Grootaers stelde zijn plannen bij en trof voorbereidingen voor een ‘Zuid-Nederlands’ (= ten zuiden van de rijksgrens) dialectwoordenboek. Rond 1920 richtte hij de Zuid-Nederlandsche Dialectcentrale op en vanaf 1922 begon hij te enquêteren. Toen P.J. Meertens in 1930 de Dialectcentrale in Amsterdam oprichtte, de voorloper van het huidige Meertens Instituut, hadden de geleerde heren de gelegenheid om dezelfde vragenlijsten in Nederland als in Vlaanderen te verspreiden. Op die manier is er uiteindelijk toch heel wat materiaal parallel in het hele Nederlandse taalgebied verzameld.

De ontwikkeling van de vragenlijsten

Uit de verslagen die hij en zijn collega’s in de Mededelingen van de Zuid-Nederlandsche Dialectcentrale publiceerden, blijkt heel duidelijk hoe de zoektocht naar de perfecte vragenlijst en de respondenten verliep. De vragenlijsten werden korter, de vragen concreter. Grootaers en zijn collega’s zochten in de eerste plaats invullers bij de eigen studenten, die, volgens hun verslag, ‘beter dialect kenden dan je zou verwachten van studenten neerlandistiek.’ Aan de ene kant leek hij dat te betreuren, aan de andere kant maakte hij er uitgebreid gebruik van. Daarnaast schreef hij ook ‘normaalscholen’ aan, met het verzoek hun leerlingen bij wijze van oefening in fonetisch schrijven dialectvragenlijsten te laten invullen. Het gevolg is dat we nu voor sommige plaatsen, zoals Turnhout en Mechelen, stapels vragenlijsten hebben. Ze zijn allemaal ingevuld door studenten van de normaalschool, die hiervoor een oudere stadsgenoot op de rooster legden. Later kwamen er steeds meer vaste medewerkers bij, respondenten die als vrijwilliger systematisch vragenlijsten invulden. Van de eerste vragenlijsten hebben we zo een 150-tal ingevulde exemplaren, van de laatste bijna 1000.

Van 1922 tot 1956

Limburgs dialectwoordenboek

Limburgs dialectwoordenboek

Grootaers bleef vragenlijsten rondsturen tot zijn emeritaat in 1955. Zijn opvolger Jan Pauwels was minder geïnteresseerd in lexicografie en zette de

enquêtering al snel stop. Van 1922 tot 1956 werden er in het totaal 49 vragenlijsten uitgestuurd in het hele zuidelijk Nederlandse taalgebied. Alle ingevulde exemplaren bevinden zich momenteel nog steeds in het Leuvense dialectarchief. Grootaers was alvast begonnen met het verknippen tot fiches en alfabetiseren van het Limburgse gedeelte van die vragenlijsten, nog steeds met de bedoeling een groot zuidelijk Nederlands dialectwoordenboek te maken. Ook dat Limburgse dialectwoordenboek op fiches is nog steeds te raadplegen in het dialectarchief.

Van Centrale naar Instituut

Maar dat is lang niet alles. In 1975 werd de opvolger van de Zuidnederlandsche Dialectcentrale, het Instituut voor Dialectologie, immers samengevoegd met het in 1947 opgerichte Instituut voor Naamkunde (de opvolger van het in 1925 ingestelde Instituut voor Vlaamsche Toponymie). Dat Instituut maakte tot begin deze eeuw deel uit van de faculteit Letteren van de KU Leuven. Intussen is het opgeheven en zijn de medewerkers opgegaan in de onderzoekseenheid Variatielinguïstiek en kwantitatieve lexicologie.

De erfenis

Het dialect- en naamkundearchief is het laatste overblijfsel van het oude Instituut, en bevat er de erfenis van. Behalve de vragenlijsten zijn dat alle verhandelingen die in de twintigste eeuw binnen dialectologie en naamkunde zijn gemaakt, een bak met handgetekende, ongepubliceerde kaarten, onderzoeksmateriaal bij sommige verhandelingen, correspondentie en dialectverzamelingen die enthousiaste vrijwilligers ooit geschonken hebben. Het is een enorme erfgoedschat, een onuitputtelijke bron aan verhalen.

Acht jaar lang heb ik in dat archief gewerkt, van 1997 tot 2005. In die tijd hebben mijn collega’s en ik heel wat van materiaal uit de dialectvragenlijsten verwerkt voor het Woordenboek van de Brabantse Dialecten en het Woordenboek van de Limburgse Dialecten. Ik heb het archief toen door en door leren kennen, en weet dus ook welke schatten nooit tot de online wereld zijn doorgedrongen. De komende weken en maanden zal ik geregeld zo’n parel uit dat archief halen, afstoffen en hier tentoonstellen.

Print Friendly, PDF & Email

3 reacties

  1. Ik ben benieuwd om dat archief ooit eens van dichtbij te zien.
    dr. Hugo Ryckeboer, oud-redactielid van her Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Univeriteit Gent

  2. Dag Miet,

    Waar staan die kasten nu? Toch niet meer in de vochtige kelder, hoop ik!
    Al die laden heb ik ooit helemaal uitgevlooid op Bilzer(land)se woordjes. Menige ‘bak’ heb ik toen gewoon mee naar huis mogen nemen om ze thuis af te stoffen en door te nemen. Ik vermoed dat de fiches intussen opnieuw stof hebben vergaard (zo lang is het geleden), dus jouw intentie om ‘parels af te stoffen’ is in de eerste plaats letterlijk te nemen! Dat het archief een schat aan kleinodiën bevat, daarvan ben ik zonder meer overtuigd! En dan heb ik enkel naar Bilzen gekeken. Ik zocht bv. de klanken bij ‘blaar’ (Lijst 32,72abc) en vond niet enkel ‘bloër, bloëre, bliërke’, maar ook nog: ‘bloêdbloër, brandbloër, pitsbloër, voêtbloër, wérkbloër, wotterbloër’ …
    Het ww. ‘blaren’ (van verf): De verf (L.32,78) ‘bloërt’, (elders) ‘blot op, gojt bloöre, gojt bloëze, bloës op’, (voorts) broebbele, bloestere, opbleestere, opblotse, oppoeffe, opbloëze …

    Om maar een idee te geven van de rijkdom die we van jouw ‘tentoonstelling’ mogen verwachten!

    Hartelijk,

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *